ECLI:NL:GHAMS:2019:4408
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Faillissement en dwangsom in hoger beroep met betrekking tot curator en belang gefailleerde
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door de curator, Mr. J.A. Dullaart, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [X]. De zaak is ontstaan uit een geschil over de opheffing van een dwangsom die is opgelegd aan de gefailleerde. De curator stelt dat er een belang is bij de voortzetting van de procedure, vooral met het oog op de proceskosten en de belangen van de gefailleerde na een mogelijke opheffing van het faillissement. De curator betoogt dat, hoewel dwangsommen op grond van artikel 611e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet als vorderingen in het faillissement worden toegelaten, er toch een beslissing over moet komen, omdat dit ook het belang van de gefailleerde raakt.
De geïntimeerden, Vereniging BUMA en Stichting ter exploitatie van Naburige Rechten, zijn van mening dat de procedure kan eindigen, maar erkennen dat bij een einde van het faillissement de dwangsommen voor de gefailleerde weer relevant worden. Het hof heeft in eerdere arresten, waaronder die van 30 juli 2019, reeds een aantal beslissingen genomen en partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten te verduidelijken. Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van grieven, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhoudt.
De uitspraak van het hof is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 10 december 2019. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in het kader van faillissementen en de rol van curatoren in dergelijke procedures.