ECLI:NL:GHAMS:2019:4408

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
200.218.968/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en dwangsom in hoger beroep met betrekking tot curator en belang gefailleerde

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door de curator, Mr. J.A. Dullaart, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [X]. De zaak is ontstaan uit een geschil over de opheffing van een dwangsom die is opgelegd aan de gefailleerde. De curator stelt dat er een belang is bij de voortzetting van de procedure, vooral met het oog op de proceskosten en de belangen van de gefailleerde na een mogelijke opheffing van het faillissement. De curator betoogt dat, hoewel dwangsommen op grond van artikel 611e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet als vorderingen in het faillissement worden toegelaten, er toch een beslissing over moet komen, omdat dit ook het belang van de gefailleerde raakt.

De geïntimeerden, Vereniging BUMA en Stichting ter exploitatie van Naburige Rechten, zijn van mening dat de procedure kan eindigen, maar erkennen dat bij een einde van het faillissement de dwangsommen voor de gefailleerde weer relevant worden. Het hof heeft in eerdere arresten, waaronder die van 30 juli 2019, reeds een aantal beslissingen genomen en partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten te verduidelijken. Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van grieven, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhoudt.

De uitspraak van het hof is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 10 december 2019. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in het kader van faillissementen en de rol van curatoren in dergelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.218.968/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/623533/KG ZA 17-143
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 december 2019
inzake
Mr. J.A. Dullaart in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [X],
kantoorhoudend te Naaldwijk
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.A.M. van Oers te Amsterdam,
tegen

1.Vereniging BUMA,

gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.W.A. Meddens te Amsterdam,

2.Stichting ter exploitatie van Naburige Rechten

gevestigd te Hilversum,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de curator, [X] , Buma en Sena genoemd, en geïntimeerden in de hoofdzaak tezamen Buma c.s.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn arrest in deze zaak van 30 juli 2019. Daarbij is in het incident beslist op de incidentele vordering van [X] onder aanhouding van de beslissing omtrent de kosten. In de hoofdzaak is de zaak verwezen naar de rol voor gelijktijdige uitlating door alle partijen omtrent de onderwerpen als bedoeld in 3.10 van dat arrest, onder aanhouding van iedere verdere beslissing. Partijen hebben daartoe op de rolzitting van 10 september 2019 ieder een akte genomen.
Daarna is arrest bepaald.
2. Beoordeling
2.1
Ingevolge het genoemde arrest van het hof van 30 juli 2019 zijn partijen om proceseconomische redenen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de consequenties die in deze zaak moeten worden verbonden aan het bepaalde in artikel 611e lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en over de vraag in hoeverre, gelet op het faillissement van [X] , beslissingen over de gelegde beslagen nog noodzakelijk zijn.
2.2
De curator meent dat de procedure moet worden voortgezet. De boedel heeft daarbij belang, reeds vanwege de beslissing omtrent de proceskosten. Dat dwangsommen op grond van artikel 611e lid 2 Rv niet als vorderingen in het faillissement worden toegelaten, neemt volgens hem niet weg dat er een belang bestaat bij een beslissing daarover, waarbij hij zich erop beroept dat een curator naast het belang van de schuldeisers ook dat van de gefailleerde moet dienen, in het bijzonder het belang van [X] na een opheffing van het faillissement. Een beslissing omtrent de gelegde beslagen acht de curator niet noodzakelijk aangezien deze als gevolg van de faillietverklaring van [X] vervallen zijn.
2.3
Buma c.s. zijn van mening dat de procedure (het hof begrijpt: op dit moment) kan eindigen. Zij erkennen op zichzelf dat bij een einde van het faillissement de dwangsommen voor [X] weer relevant worden.
2.4
Nu [X] in hoger beroep is gekomen dient de curator, die de procedure in hoger beroep heeft overgenomen, volgens de regels van het procesrecht de gelegenheid te krijgen de gronden voor het hoger beroep in een memorie van grieven naar voren te brengen. Buma c.s. hebben geen redenen aangevoerd die ertoe nopen om in dit opzicht, wegens het bij de curator ontbreken van enig in rechte te respecteren belang of een zwaarwegende reden die anderszins voortvloeit uit de eisen van een goede procesorde, af te wijken van de bedoelde regels.

3.Beslissing

Het hof:
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 21 januari 2020 voor memorie van grieven;
in de hoofdzaak en het incident:
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.A.H. Melissen, M.P. van Achterberg en H. Struik, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 december 2019.