ECLI:NL:GHAMS:2019:44

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
200.145.447/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek om uitbreiding van omgang na mislukte hulpverlening voor contactherstel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot uitbreiding van de omgang tussen de man en zijn kinderen. De vrouw, appellante, heeft het verzoek ingediend na herhaalde mislukte pogingen om hulpverlening voor contactherstel in te schakelen. Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen, waaronder die van 19 mei 2015, waarin de raad werd gelast een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor contact tussen de man en de kinderen. Ondanks de aanbevelingen van de raad om het traject 'Ouderschap Blijft' bij Altra te volgen, is er geen voortgang geboekt. De man heeft geen contact meer gehad met de kinderen sinds een proefcontact in november 2014, en de kinderen hebben herhaaldelijk aangegeven geen contact te willen. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 november 2018 heeft de vrouw verklaard dat het goed gaat met de kinderen en dat zij geen behoefte hebben aan contact met de man. De advocaat van de man heeft verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking, maar de raad adviseerde om deze te vernietigen. Het hof heeft geoordeeld dat de zorgregeling zoals vastgelegd door de rechtbank te ruim is en niet in het belang van de kinderen. De bestreden beschikking is vernietigd en het verzoek van de man tot het bepalen van een zorgregeling is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 8 januari 2019
Zaaknummer: 200.145.447/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/558302 / FA RK 14-561 (DvdB/AT)
Beschikking van de meervoudige familiekamer in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. A. el Aqde te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.C. Daniels te Amsterdam.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna wederom respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn beschikking van
19 mei 2015. Bij deze beschikking heeft het hof, voor zover thans van belang, de raad gelast een onderzoek in te stellen naar de vraag of contact tussen de man en de kinderen op dit moment in het belang is van de kinderen, en zo ja hoe dit contact qua vorm en frequentie in het belang van de kinderen dient te worden vormgegeven.
1.3
Ter griffie van dit hof is op 3 augustus 2015 de rapportage van de raad van 30 juli 2015 ingekomen.
Op 4 oktober 2016 is een brief met bijlage van de zijde van de man ingekomen alsmede een brief met bijlagen van de vrouw.
1.4
De mondelinge behandeling van de zaak is op 5 oktober 2016 voortgezet. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Daarin heeft het hof partijen opgedragen met spoed het traject ‘Ouderschap Blijft’ bij Altra te volgen zoals geadviseerd in het raadsrapport van 30 juli 2015, waarbij het aan Altra is om te bezien of, en zo ja in hoeverre, nadere hulpverlening voor betrokkenen geïndiceerd is en die hulpverlening in te zetten. Het hof heeft de advocaten van partijen verzocht de verslagen van Altra aan het hof toe te zenden en het hof ook verder te berichten over het verloop van het traject, uiterlijk in maart 2017. De behandeling van de zaak is, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, pro forma aangehouden tot 2 april 2017.
1.5
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 27 januari 2017 met bijlage, ingekomen bij het hof op 30 januari 2017;
- een brief van de zijde van de man van 10 februari 2017, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de man van 29 mei 2018 met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
1.6
De minderjarigen [kind A] en [kind B] hebben afzonderlijk hun mening per brief kenbaar gemaakt. De inhoud van de brieven is ter zitting van 14 november 2018 kort en zakelijk weergegeven.
1.7
De mondelinge behandeling is op 14 november 2018 voortgezet. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. A. el Aqde en mevrouw A. Outaklla, tolk Marokkaans-Arabisch;
- mr. J.C. Daniels, namens de man;
- namens de raad, mevrouw D.M. van Dijk.
1.8
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon ter zitting verschenen.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 14 november 2018 heeft de advocaat van de vrouw meegedeeld dat het - eerder tijdens dezelfde zitting gedane - verzoek van de vrouw om de man de omgang met de kinderen te ontzeggen als ingetrokken moet worden beschouwd. Dit verzoek behoeft gelet hierop geen bespreking meer.
Ter beoordeling aan het hof ligt thans nog voor de zorgregeling tussen de man en de kinderen. Het hof zal daarbij, ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek, een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
2.2
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep op 14 november 2018 het volgende verklaard. Na de laatste zitting bij het hof heeft de vrouw opnieuw contact gehad met Altra. Met de man heeft Altra geen contact meer kunnen krijgen, waardoor Altra partijen niet verder kon begeleiden. Op dit moment gaat het goed met de kinderen. Zij zitten in de eerste klas van de middelbare school en hebben het druk. Sinds de zomervakantie krijgen zij geen begeleiding meer. [kind A] heeft laten weten dat zij daaraan ook geen behoefte meer heeft. De man informeert niet naar de kinderen. Tussen de vrouw en de man is ook geen sprake van contact. De bestreden beschikking dient gelet op deze omstandigheden te worden vernietigd en het verzoek van de man om een zorgregeling tussen hem en de kinderen te bepalen, dient te worden afgewezen, aldus de vrouw.
2.3
Mr. Daniels heeft namens de man ter zitting in hoger beroep op 14 november 2018 het volgende verklaard. De bestreden beschikking dient primair te worden bekrachtigd. Subsidiair dient door de raad onderzoek te worden gedaan naar de vraag of een kinderbeschermingsmaatregel in het onderhavige geval noodzakelijk is. De kinderen willen op dit moment geen omgang met de man. Daaraan kan een trauma ten grondslag liggen. Het is in het belang van de kinderen om een vorm van contact te hebben met de man, aldus mr. Daniels.
2.4
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te vernietigen. Uit het raadsrapport blijkt dat omgang met de man in het belang is van de kinderen, maar dat zij zich terugtrekken. Daarnaast is het probleem dat de man niet meewerkt. De raad betwijfelt of het onder die omstandigheden werkt om een kinderbeschermingsmaatregel in te zetten, aangezien het probleem bij de man ligt en niet bij de kinderen. De onderhavige procedure moet worden beëindigd; de belemmering bij de kinderen is op dit moment te groot. De ouders moeten een situatie creëren waarin omgang tussen de man en de kinderen tot stand kan komen. Het is belangrijk dat de kinderen zich een beeld kunnen vormen van hun vader, maar op deze manier zijn daarvoor geen mogelijkheden, aldus de raad.
2.5
Het hof overweegt als volgt.
In het kader van de onderhavige hoger beroepsprocedure heeft, zoals het hof reeds in zijn tussenbeschikking van 19 mei 2015 heeft overwogen, op 27 november 2014 één proefcontact tussen de man en de kinderen plaatsgevonden. De man heeft bij dit contact gedurende twintig minuten in het bijzijn van de vrouw en een medewerker van Altra met de kinderen gesproken. De situatie is daarna gestagneerd; de begeleiding van Altra is gestopt en ook het mediationtraject dat partijen waren gestart, is gestrand. Uit het onder 1.3 genoemde raadsrapport komt naar voren dat de kinderen sinds 2011 ernstig zijn belast met de echtscheidingsproblematiek van de ouders. Zij hebben een negatief beeld van de man en willen geen contact met hem. De raad heeft de ouders in het raadsrapport geadviseerd om zich te wenden tot Ouderschap Blijft van Altra, om voor hun problematiek passende hulp te ontvangen. De grote weerstand van de kinderen maakte omgang met de man op dat moment niet mogelijk. De ouders hebben zich op dat moment niet aangemeld bij Altra. Uit het onder 1.4 genoemde proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 oktober 2016 blijkt dat de vrouw zich naar aanleiding van het raadsrapport heeft gemeld bij de huisarts, maar dat het voor haar niet duidelijk was dat zij zich daarna met de verwijzing van de huisarts moest melden bij Altra. Het hof heeft de ouders daarop ter zitting opgedragen om met spoed het traject Ouderschap Blijft bij Altra te volgen, zoals door de raad geadviseerd in het raadsrapport. Uit de onder 1.5 genoemde berichten blijkt dat het traject bij Ouderschap Blijft weliswaar in februari 2017 is gestart, maar nadien (opnieuw) is gestagneerd. Op 14 november 2018 is ter zitting in hoger beroep gebleken dat door Altra is getracht het traject wederom op te starten. Altra heeft in het kader hiervan contact gehad met de vrouw, maar heeft geen contact meer kunnen krijgen met de man.
Uit het voorgaande volgt dat sinds het eenmalige proefcontact in november 2014 geen contact meer heeft plaatsgevonden tussen de man en de kinderen. De kinderen zijn inmiddels twaalf jaar oud. Zij laten reeds geruime tijd herhaaldelijk en consequent weten dat zij geen contact willen met de man. Partijen zijn de afgelopen jaren niet in staat gebleken om zich te houden aan de gemaakte afspraken en zich in te zetten voor hulpverlening. Zo heeft Altra geen contact meer kunnen krijgen met de man om het traject Ouderschap Blijft weer op te starten. Ter zitting is naar voren gekomen dat de vrouw nog wel enig contact heeft gehad met Altra, al is het de afgelopen jaren ook moeilijk gebleken om haar te motiveren voor contactherstel tussen de man en de kinderen. Het hof is bij deze stand van zaken, waarbij tussen de man en de kinderen sinds 2014 geen enkele vorm van omgang meer heeft plaatsgevonden en waarbij bij de kinderen geen enkele ruimte is voor contact met de man, van oordeel dat de door de rechtbank vastgelegde zorgregeling, waarmee de in de echtscheidingsbeschikking van 26 juli 2006 vastgelegde omgangsregeling (van eenmaal per twee weken enkele uren) is gewijzigd, te ruim en derhalve niet in het belang van de kinderen is. Dit oordeel brengt met zich dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd en het inleidend verzoek van de man tot het bepalen van de in dit verzoek nader genoemde zorgregeling zal worden afgewezen.
2.6
Het hof overweegt ten overvloede dat de informatieregeling zoals in de bestreden beschikking is vastgelegd thans in hoger beroep niet ter beoordeling voorligt. De informatieregeling blijft dan ook in stand. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat zij zich aan deze verplichting zal houden. Het hof gaat er vanuit dat de vrouw deze toezegging gestand zal doen.
2.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor wat betreft de daarin bepaalde zorgregeling tussen de man en de kinderen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het inleidend verzoek van de man;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M.C. Schenkeveld en
mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier en is op 8 januari 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.