Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[erfgenaam A] ,
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
.Verzoeker heeft onderhavige procedure vermoedelijk opgestart om financiële redenen, aangezien [erflater] al geruime tijd geleden is overleden. Er is geen juridische grondslag voor verzoeker om aanspraak te kunnen maken op de nalatenschap van [erflater] . Verzoeker erkent (zelf) dat aan toewijzing van zijn verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in de weg staat dat hij al twee juridische ouders heeft. Artikel 4:10, lid 3 BW kan niet dienen als grondslag voor een verzoek strekkende tot ‘gerechtelijke vaststelling van het biologisch vaderschap’. Tot wie een erflater in ‘familierechtelijke betrekking’ staat, wordt bepaald door de artikelen 1:197 tot en met 1:199 BW. Verweerders wijzen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 1997 (ECLI:NL:HR:1997:ZC2248) en missen verder elke onderbouwing door de verzoeker van het gestelde terzake van EVRM. De door de verzoeker overlegde foto’s zijn hiervoor niet toereikend.