ECLI:NL:GHAMS:2019:4366

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
200.266.922/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en onderzoek door de raad in een hoger beroep inzake de omgangsregeling van een minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Amsterdam inzake de zorgregeling voor de minderjarige [de minderjarige]. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft op 2 oktober 2019 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 11 september 2019. De man, verweerder in hoger beroep, heeft op 22 oktober 2019 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 oktober 2019, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam en de raad voor de kinderbescherming.

De feiten van de zaak zijn als volgt: het huwelijk van partijen is op 24 juni 2009 ontbonden. Zij zijn de ouders van [de minderjarige], geboren in 2007, die bij de vrouw woont. De man heeft omgangsrecht met [de minderjarige] en is verplicht tot het betalen van alimentatie. De rechtbank heeft eerder een zorgregeling vastgesteld, maar de vrouw verzoekt nu om wijziging van deze regeling, omdat zij van mening is dat de huidige regeling niet in het belang van [de minderjarige] is. De man betwist dit en stelt dat er wel degelijk een band tussen hem en [de minderjarige] is.

Het hof heeft besloten dat de huidige zorgregeling voorlopig in stand blijft, maar heeft de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar de zorgregeling en de ervaringen van [de minderjarige]. De beslissing van het hof houdt in dat de man [de minderjarige] voorlopig zal blijven ophalen en terugbrengen naar een neutrale plek in [plaats A]. De behandeling van de zaak is aangehouden tot de resultaten van het onderzoek van de raad bekend zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.266.922/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/622550 / FA RK 17-398
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 november 2019 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.H. Boomstra te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 11 september 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 2 oktober 2019 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 11 september 2019.
2.2
De man heeft op 22 oktober 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
[de minderjarige] heeft zijn mening per brief kenbaar gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 24 oktober 2019 plaatsgevonden, gelijktijdig met de zaak in hoger beroep met zaaknummer 200.255.910/01. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
- de GI, vertegenwoordigd door twee collega’s van de gezinsmanager die in het vrijwillige kader betrokken is;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A.M.T. van der Hoorn.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 24 juni 2009 ontbonden ingevolge de echtscheidingsbeschikking van eveneens 24 juni 2009 van de rechtbank van [plaats] te Algerije. Blijkens de uittreksels van de basisregistratie personen hebben beiden partijen de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2007.
[de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw en partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
De man is [in] 2015 getrouwd met [Y] (hierna te noemen: [Y] ). Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [kind A] [in] 2015 (hierna te noemen: [kind A] );
- [kind B] [in] 2016 (hierna te noemen: [kind B] ).
3.4
De vrouw is [in] 2017 getrouwd met [X] (hierna te noemen: [X] ).
3.5
Bij de echtscheidingsbeschikking van 24 juni 2009 heeft de rechtbank te [plaats] , Algerije, de man een omgangsrecht met [de minderjarige] verleend van donderdag 9.00 uur tot vrijdag 16.00 uur alsmede de helft van de religieuze en nationale feestdagen en de helft van de schoolvakanties. De rechtbank te [plaats] , Algerije, heeft de man tevens veroordeeld tot betaling van alimentatie ten behoeve van het kind […] (het hof begrijpt: [de minderjarige] ) ten bedrage van 5.000 Algerijnse dinar, zulks met ingang van de dag waarop de procedure is aangevangen totdat hij daartoe niet meer wettelijk verplicht is. In hoger beroep is bij beschikking van 11 januari 2010 het bedrag aan alimentatie ten behoeve van [de minderjarige] op 3.000 Algerijnse dinar bepaald.
3.6
Bij beschikking van de rechtbank van 18 december 2013 is als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook te noemen: de zorgregeling) bepaald dat [de minderjarige] vanaf juni 2014 om de week het weekend bij de man in [provincie] verblijft.
3.7
Bij beschikking van de rechtbank van 12 december 2018 is de beslissing met betrekking tot de zorgregeling pro forma aangehouden in afwachting van het verloop van het traject Ouderschap Blijft bij Altra. Tevens is de raad verzocht bij een niet positief verlopen traject te bezien of een raadsonderzoek noodzakelijk is en - indien dat het geval is - een onderzoek te verrichten naar de omgang en daarover een rapport in te dienen bij de rechtbank.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de bestaande zorgregeling in stand gelaten en is voor wat betreft het halen en brengen als volgt bepaald:
- de vrouw dient [de minderjarige] tot januari 2020 naar een neutrale plek in [plaats A] te brengen, waar de man [de minderjarige] vervolgens ophaalt en weer terugbrengt aan het einde van het omgangsmoment;
- met ingang van januari 2020 dient de vrouw [de minderjarige] naar de man thuis (in [plaats B] ) te brengen en dient de man [de minderjarige] vervolgens aan het einde van het omgangsmoment weer naar de vrouw thuis (in [plaats A] ) te brengen.
Deze beslissing is gegeven op verzoek van de man het halen en brengen te delen tussen partijen.
Het verzoek van de vrouw tot wijziging van de zorgregeling in een zorgregeling die de rechtbank in het belang van [de minderjarige] acht, is afgewezen.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
- het inleidend verzoek van de vrouw alsnog toe te wijzen voor zover dit betrekking heeft op de beëindiging van de zorgregeling;
- althans indien de zorgregeling niet wordt beëindigd, te bepalen dat de man [de minderjarige] ophaalt en terugbrengt naar een neutrale plek in [plaats A] in het kader van de zorgregeling;
- met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure in beide instanties.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt de zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] voor. Vaststaat dat [de minderjarige] op dit moment een weekend per veertien dagen bij de man verblijft, alsmede de helft van de schoolvakanties, waarbij de man haalt en brengt. Het hof zal ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van [de minderjarige] wenselijk voorkomt.
5.2
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om de omgang met de man te wijzigen. [de minderjarige] geeft zelf aan niet naar zijn vader te willen. Dit komt volgens de vrouw niet voort uit de strijd tussen partijen, maar uit het gedrag van de man. De band tussen vader en zoon ontbreekt, omdat zijn vader geen aandacht aan hem schenkt. [de minderjarige] verveelt zich enorm in de weekenden bij zijn vader in [plaats B] . De zorgregeling is bovendien belastend voor [de minderjarige] . [de minderjarige] is een zeer talentvol voetballer en door de zorgregeling wordt hij belemmerd in zijn mogelijke carrière als profvoetballer. Hij kan immers om de week niet meedoen met een training en wedstrijden van zijn voetbalteam. Ook loopt hij kans de scouts mis te lopen als hij bij de man verblijft.
Daarnaast stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de financiële situatie van de vrouw en haar partner en ten onrechte heeft bepaald dat door de haal- en brengverdeling van [de minderjarige] een evenwichtige verdeling van de ouderlijke verantwoordelijkheid ontstaat tussen partijen. De vrouw en haar partner zijn afhankelijk van een bijstandsuitkering en hebben geen auto tot hun beschikking. Zij zijn per keer € 150,- kwijt om [de minderjarige] met de trein te brengen naar [plaats B] . Zij stelt dat zij niet gehouden is deze reiskosten te maken, omdat zij niet vrijwillig in [plaats A] is gaan wonen, maar gevlucht is door en voor het geweld dat de man binnen de relatie aanwendde. De vrouw is van mening dat de man de financiële lasten van de zorgregeling moet dragen. Bovendien verzorgt de vrouw de rest van de tijd het halen en brengen naar school, vriendjes en voetbal. Wanneer de man [de minderjarige] ophaalt en wegbrengt komt de ouderlijke verantwoordelijkheid meer in balans, aldus de vrouw.
5.3
De man stelt dat er wel degelijk een band tussen vader en zoon is. Hij onderneemt allerlei activiteiten met [de minderjarige] in de weekenden en de schoolvakanties. Hij betwist dat de huidige zorgregeling [de minderjarige] zou belemmeren in zijn mogelijke carrière als profvoetballer. Als er zich een scout meldt voor [de minderjarige] kan in samenspraak met de scout en de professionele voetbalclub worden besloten hoe [de minderjarige] zowel contact met zijn vader kan hebben als een carrière als profvoetballer. De man stelt dat de vrouw ervoor heeft gekozen om zonder toestemming van hem elders te gaan wonen met [de minderjarige] . De gevolgen van haar keuze dienen dan ook voor haar rekening en risico te komen. Hij stelt voorts dat een dagretour met de trein voor € 19,- verkrijgbaar is, zodat de reiskosten geen € 300,- per maand bedragen. De man betwist dat hij de beschikking heeft over twee auto’s en dat hij kosteloos kan ophalen en wegbrengen met een auto van de zaak.
5.4
Uit de stukken van het dossier is gebleken dat het traject Ouderschap Blijft niet van de grond is gekomen, omdat (één van) partijen de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. De raad heeft daarop in eerste aanleg geadviseerd een bijzondere curator te benoemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een bijzondere curator te benoemen, nu de zorgregeling door partijen wordt nageleefd en de GI in vrijwillig kader betrokken is en de GI waar nodig advies aan partijen kan geven.
De GI heeft bij de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren gebracht dat de raad thans is verzocht een beschermingsonderzoek te verrichten, omdat de GI al langere tijd niet meer in gesprek kan komen met de vrouw en haar echtgenote. De raad is met dit beschermingsonderzoek nog niet gestart.
5.5
De advocaat van de vrouw heeft bij de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat de door hem bestelde tolk op het laatste moment heeft afgezegd en dat de vrouw zonder tolk onvoldoende begrijpt van hetgeen wordt besproken. Het hof heeft partijen daarop voorgehouden dat het hof aanleiding ziet de raad te verzoeken een onderzoek te verrichten naar de zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] , waarbij dit onderzoek mogelijk gecombineerd kan worden met het beschermingsonderzoek dat reeds door de GI is verzocht aan de raad. Op een latere zitting kan dan zo nodig worden gesproken over de inhoud van de zorgregeling. Beide partijen hebben daarmee ingestemd.
Het hof verzoekt de raad een onderzoek in te stellen en vervolgens advies uit te brengen omtrent de volgende vragen:
1. Hoe wordt de huidige zorgregeling tussen [de minderjarige] en de man door [de minderjarige] ervaren?
2. Zijn er factoren die deze zorgregeling belemmeren? Zo ja, welke zijn dat en in hoeverre doen deze zich voor bij [de minderjarige] , bij de man en bij de vrouw? Zijn deze factoren op te heffen en, zo ja, hoe en op welke termijn?
3. Hoe dient de zorgregeling qua vorm en frequentie, waaronder begrepen het halen en brengen, in het belang van [de minderjarige] , vormgegeven te worden?
De Raad zal worden verzocht het hof schriftelijk omtrent de resultaten van het onderzoek te informeren. De behandeling van de zaak zal hiertoe worden aangehouden tot de na te melden pro forma datum.
5.6
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat in afwachting van het raadsonderzoek de huidige zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] wordt voortgezet. Ten aanzien van het halen en brengen is het hof van oordeel dat dit voorlopig, totdat nader wordt beslist, door de man gedaan dient te worden, nu hij - anders dan de vrouw - over een auto beschikt. Het hof zal de bestreden beschikking op dat punt daarom vernietigen. Het hof zal bij de bepaling van de hoogte van de kinderalimentatie (zaaknummer 200.255.910/01) rekening houden met de reiskosten van de man ten behoeve van het halen en brengen van [de minderjarige] in het kader van de zorgregeling.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij is bepaald dat de vrouw met ingang van januari 2020 [de minderjarige] naar de man thuis (in [plaats B] ) dient te brengen en de man hem vervolgens aan het eind van het omgangsmoment weer naar de vrouw thuis (in [plaats A] ) dient te brengen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt in het kader van de zorgregeling dat de man [de minderjarige] , totdat in deze procedure nader wordt beslist, ook na 1 januari 2020 zal ophalen van en terugbrengen naar een neutrale plek in [plaats A] ;
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen als hiervoor onder 5.5 omschreven;
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot
zondag 2 februari 2020met het verzoek aan de raad het hof voor die datum schriftelijk te informeren omtrent de resultaten van het onderzoek;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen, de raad en de GI zullen worden opgeroepen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. R.G. Kemmers, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 19 november 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.