ECLI:NL:GHAMS:2019:4363

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
200.257.151/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontslag van bewindvoerder en mentor in het kader van curatele en mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder en haar dochter tot ontslag van de bewindvoerder en mentor, [de bewindvoerder]. De moeder en de dochter waren in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de kantonrechter van 10 januari 2019, waarin hun verzoek tot ontslag was afgewezen. De moeder en dochter stelden dat de bewindvoerder haar taken niet naar behoren uitvoert en dat er een vertrouwensbreuk is ontstaan. De bewindvoerder heeft echter betwist dat zij haar taken niet goed uitvoert en heeft aangegeven dat er in goed overleg met de begeleider van de dochter wordt gewerkt aan haar ontwikkeling.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat er geen gewichtige redenen zijn om de bewindvoerder te ontslaan. De moeder en dochter hebben onvoldoende bewijs geleverd voor hun claims over de tekortkomingen van de bewindvoerder. Het hof benadrukt dat de keuze voor een onafhankelijke bewindvoerder in het belang van de financiële belangen van de dochter is gemaakt, gezien de verstoorde familieverhoudingen. De beslissing van het hof is om de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen en het verzoek van de moeder en dochter af te wijzen. Het hof hoopt dat deze beslissing niet in de weg staat van een mogelijke verbetering van de familiebanden, wat van belang is voor de ontwikkeling van de dochter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.257.151/01
zaaknummers rechtbank: 7267113 BM VERZ 18-2488 en 7267122 MB VERZ 18-533
beschikking van de meervoudige kamer van 19 november 2019 inzake

1.[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
2. [de dochter],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [de dochter] ,
verzoeksters in hoger beroep,
advocaat: mr. F. Westenberg te Hoorn.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de bewindvoerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: [de bewindvoerder] ),
advocaat: mr. J. Jong te Zaandam.
Als informanten zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [de zus] (hierna te noemen: de zus);
- [de oom] (hierna te noemen: de oom).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de kantonrechter), van 10 januari 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder en [de dochter] zijn op 29 maart 2019 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 10 januari 2019.
2.2
[de bewindvoerder] heeft op 1 mei 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder en [de dochter] van 10 april 2019 met bijlagen, ingekomen op 11 april 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder en [de dochter] van 24 september 2019 met bijlagen, ingekomen op 25 september 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 7 oktober 2019 plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder en [de dochter] , bijgestaan door hun advocaat;
- [de bewindvoerder] , bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de zus;
- de oom.

3.De feiten

3.1
[de dochter] is geboren [in] 1993. [de dochter] is de dochter van de moeder en de vader. Zij heeft een verstandelijke beperking en woont in een beschermde woonvorm.
3.2
Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Hoorn, van 4 november 2011 is [de dochter] onder curatele gesteld en is de zus tot curator benoemd.
3.3
Bij beschikking van de kantonrechter van 13 maart 2017 is de ondercuratelestelling van [de dochter] opgeheven en heeft de kantonrechter, over de goederen die rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, bewind ingesteld als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand, en is tevens ten behoeve van [de dochter] een mentorschap ingesteld, met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder en mentor.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder strekkende tot ontslag van [de bewindvoerder] en tot benoeming van de oom van [de dochter] tot opvolgend bewindvoerder en mentor, afgewezen.
4.2
De moeder en [de dochter] verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek toe te wijzen, dan wel - indien tegen de benoeming van de oom ernstige bezwaren zouden bestaan - te benoemen tot bewindvoerder en mentor Auxilium Hoorn, dan wel KOA Hoorn, beiden als professioneel bewindvoerder gevestigd te Hoorn.
4.3
[de bewindvoerder] heeft verweer gevoerd en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of de kantonrechter terecht en op goede gronden het verzoek van de moeder tot ontslag van [de bewindvoerder] heeft afgewezen, en zo nee, of de oom van [de dochter] , dan wel Auxilium Hoorn of KOA Hoorn dient te worden benoemd tot nieuwe bewindvoerder en mentor van [de dochter] .
5.2
Op grond van artikel 1:448 eerste lid sub e van het Burgerlijk Wetboek (BW) eindigt de taak van de bewindvoerder door ontslag dat wordt verleend door de kantonrechter. Ingevolge het tweede lid van artikel 1:448 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder, of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in art. 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
Op grond van art. 1:461 tweede lid BW wordt een mentor ontslag verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden, zulks op verzoek van een medementor of degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in art. 1:451, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
5.3
De moeder en [de dochter] voeren aan dat [de bewindvoerder] de taken als bewindvoerder en mentor niet of niet naar behoren uitvoert en dat er in de praktijk geen vruchtbare werkrelatie tussen [de bewindvoerder] en [de dochter] is. Zij wijzen erop dat [de bewindvoerder] meermaals informatie uit een vertrouwelijk gesprek met [de dochter] heeft gedeeld met derden, waaronder de vader en de zus van [de dochter] . De relatie tussen [de dochter] en haar vader is ernstig verstoord en [de dochter] heeft dit ervaren als een zeer ernstige schending van de vertrouwensrelatie. [de dochter] voelt zich niet meer veilig in de contacten met [de bewindvoerder] .
Bovendien wordt de wijze van invulling van de rol van [de bewindvoerder] als bewindvoerder als passief ervaren en leidt dit tot onnodig onbegrip en onnodige verwarring bij [de dochter] . Ook wordt er niets gedaan om haar te helpen om zelfstandiger te worden of zich te ontwikkelen. Verder heeft zij geen winterkleding en loopt zij op versleten schoenen.
[de bewindvoerder] heeft feitelijk geen enkele bemoeienis met zaken als de invulling van de begeleiding en behandeling van [de dochter] . In de praktijk is het de oom van [de dochter] die deze taken waarneemt. Hij maakt deel uit van de steungroep van [de dochter] en vervult feitelijk al de rol van mentor. Hij is zelf werkzaam als docent en heeft ervaring met kinderen en jongvolwassenen met een verstandelijke beperking. [de dochter] wil graag dat haar oom tot haar mentor wordt benoemd. Volgens [de dochter] weet hij goed aan te sluiten bij haar wensen. Haar oom heeft zich bereid verklaard om als mentor op te treden. Zijn bedoeling is om als mentor alle zaken voor [de dochter] goed op de rails te krijgen. Als dat is gebeurd, zou hij zich willen terugtrekken en uitzien naar een andere professionele mentor in de directe woonomgeving van [de dochter] .
5.4
[de bewindvoerder] betwist dat zij haar taken als bewindvoerder en mentor niet naar behoren uitvoert. Volgens [de bewindvoerder] heeft [de dochter] , nadat zij zelf had besloten niet aan het gesprek deel te nemen, ermee ingestemd dat een gesprek zou plaatsvinden tussen [de bewindvoerder] , de zus en de vader. Volgens [de bewindvoerder] is het tekort aan geld een voortdurende bron van discussie. In overleg met de begeleider van [de dochter] wordt er geld overgemaakt op de rekening van [de dochter] als zij kleding of schoenen nodig heeft. De begeleider van [de dochter] is ook meermaals met [de dochter] naar de winkels geweest, maar [de dochter] kon geen keuze maken, waardoor het soms wat langer duurt voordat [de dochter] over bijvoorbeeld nieuwe schoenen beschikt. [de bewindvoerder] stelt dat er tussen april 2017 en maart 2019 in totaal een bedrag van € 3.565,-, en maandelijks € 150,- extra beschikbaar is gesteld over de afgelopen jaren. Dit is beduidend meer dan wat normaliter aan extra gelden beschikbaar wordt gesteld. [de bewindvoerder] kan niet beoordelen of dat bedrag volledig aan [de dochter] ten goede is gekomen, en zij blijft van mening dat het goed is om een bewindvoerder die geen familiebanden heeft het bewind te laten uitvoeren.
[de bewindvoerder] stelt dat in 2017 door de kantonrechter is overwogen dat vanwege de familierelatie niet alleen de zus maar ook de oom niet geschikt is om tot bewindvoerder en mentor te worden benoemd. In de familieverhoudingen is sinds 2017 niets ten goede veranderd, zodat er geen reden is om de oom thans wel tot bewindvoerder en mentor te benoemen.
5.5
Het hof overweegt als volgt. De zus is in het verleden curator geweest van [de dochter] , totdat er vanuit de familie twijfels ontstonden over haar taakvervulling als curator. Vervolgens is, vanwege de onrust in de familieverhoudingen, gekozen voor de benoeming van een onafhankelijke professionele derde en is [de bewindvoerder] benoemd als bewindvoerder en mentor van [de dochter] . [de bewindvoerder] heeft aangegeven dat de zus haar taken als curator goed heeft vervuld.
5.6
Ook nu hebben familieleden twijfels geuit over de huidige professionele bewindvoerder en mentor. Andere familieleden hebben juist hun vertrouwen in [de bewindvoerder] uitgesproken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof niet gebleken dat [de bewindvoerder] haar taken als mentor respectievelijk bewindvoerder niet naar behoren uitvoert of heeft uitgevoerd.
5.7
Het hof begrijpt dat [de bewindvoerder] via de begeleider van [de dochter] en door middel van periodiek overleg met de instelling in staat is om een goede invulling te geven aan haar taken als mentor. De moeder en oom stellen dat er te weinig wordt gedaan aan de ontwikkeling van [de dochter] , maar [de bewindvoerder] heeft aangegeven dat er in goed overleg met de begeleider van [de dochter] en de orthopedagoog, wordt gekeken naar wat [de dochter] aankan, zodat zij niet wordt overvraagd. Het hof begrijpt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat er steeds kleine stapjes worden gezet in de ontwikkeling van [de dochter] , waaronder het zelfstandig leren boodschappen doen en koken. Uit mailwisselingen die de mentor heeft overgelegd blijkt dat er sprake is van een goed contact tussen mentor en instelling. Dat de oom daarbij een positieve rol kan spelen, kan van groot belang zijn voor [de dochter] . Een en ander doet echter niet af aan de rol van [de bewindvoerder] als mentor.
5.8
Het hof is van oordeel dat de redenen die moeder en [de dochter] aangeven waarom zij zich niet kunnen verenigen met het door [de bewindvoerder] uitgevoerde bewind, geen stand houden. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een zekere mate van frictie tussen de wensen van [de dochter] (en mogelijk moeder) enerzijds en de taken van de bewindvoerder als financiële belangenbehartiger anderzijds, inherent is aan hun onderlinge verhouding. Destijds is, vanwege de verstoorde familieverhoudingen, bewust en op goede gronden gekozen voor een onafhankelijke derde als bewindvoerder en mentor. Er is in dit geval veeleer sprake van een situatie waarbij de vermogensrechtelijke belangen van [de dochter] bij uitstek in handen van een derde dienen te worden gelegd, opdat er enig zicht van buiten is op het aanwenden van haar financiële middelen.
5.9
Dat er sprake is van een - eenzijdige - vertrouwensbreuk waardoor er geen directe communicatie meer mogelijk is tussen [de dochter] en [de bewindvoerder] , is onder de gegeven omstandigheden onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van gewichtige redenen die ontslag van [de bewindvoerder] als bewindvoerder en mentor rechtvaardigen. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die een gewichtige reden zouden kunnen zijn tot ontslag van [de bewindvoerder] als bewindvoerder en mentor.
5.1
Nu er geen gewichtige reden is om [de bewindvoerder] als bewindvoerder en mentor ontslag te verlenen, behoeft het verzoek van de moeder en [de dochter] om de oom, dan wel een andere professionele bewindvoerder tot mentor en bewindvoerder te benoemen geen bespreking meer. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
5.11
Het hof merkt ten overvloede op dat [de dochter] de dupe lijkt te zijn van de moeizame familieverhoudingen. [de dochter] heeft, zo lijkt het, een kant moeten kiezen en heeft daardoor al geruime tijd geen contact met haar vader en zus. Het hof spreekt de hoop uit dat de huidige beslissing van het hof er niet aan in de weg staat dat de hele familie weer een plek rondom [de dochter] krijgt. De oom kan zijn huidige positieve en betrokken rol blijven vervullen in de steungroep en kan mogelijk ook een rol spelen in het weer samenbrengen van de familie, hetgeen voor de ontwikkeling en het welbevinden van [de dochter] zeer wenselijk is.
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 10 januari 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 19 november 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.