ECLI:NL:GHAMS:2019:436

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
23-001710-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met computerapparatuur en valsheid in geschrifte door verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die verschillende vormen van fraude heeft gepleegd, waarbij meerdere bedrijven slachtoffer zijn geworden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft onder andere het oplichten van bedrijven door zich voor te doen als medewerkers van een bestaand bedrijf en het niet betalen van geleverde goederen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich herhaaldelijk heeft voorgedaan als een medewerker van het frauderende bedrijf en dat hij betrokken was bij het doorverkopen van goederen die afkomstig waren van misdrijven. De verdachte heeft ook gebruik gemaakt van vervalste documenten, waaronder een pakbon, om zijn frauduleuze activiteiten te ondersteunen. Het hof heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar heeft de meeste feiten bewezen verklaard. De strafmaat is bepaald op basis van de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, waarbij het hof heeft benadrukt dat de gedragingen van de verdachte het maatschappelijk vertrouwen in het handelsverkeer ondermijnen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001710-16
datum uitspraak: 13 februari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-665587-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1],
adres: [adres 1],
ten tijde van de terechtzitting gedetineerd in [locatie].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2018, 14 december 2018, 18 januari 2019 en 13 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 7 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het hof merkt hierbij op dat, behalve namens de verdachte, ook door het openbaar ministerie onbeperkt hoger beroep is ingesteld. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep niettemin duidelijk gemaakt dat het van de zijde van het openbaar ministerie een strafmaatappel betreft dat zich niet richt tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Het hof zal het openbaar ministerie daarom op grond van artikel 416 lid 3 Sv. niet ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van feit 7.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 6 juli 2015 tot en met 11 januari 2016, te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer server(s) en/of (een) geheugenmodule(s) en/of (een) voedingsappara(a)t(en) en/of computerapparatuur (met een totale waarde van ongeveer 104.894 euro)
heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten voornoemd(e) een of meer server(s) en/of (een) geheugenmodule(s) en/of (een) voedingsappara(a)t(en) en/of computerapparatuur (met een totale waarde van ongeveer 104.894 euro), voorhanden heeft gehad,
en/of
voornoemd(e) een of meer server(s) en/of (een) geheugenmodule(s) en/of (een) voedingsappara(a)t(en) en/of computerapparatuur (met een totale waarde van ongeveer 104.894 euro) heeft overgedragen en/of omgezet
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) van het plegen van dit/deze feit(en) een gewoonte heeft gemaakt;
2.
dat hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2015 tot en met 17 september 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van na te noemen goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of anderen of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren,
immers heeft hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) met voormeld oogmerk na te noemen goederen gekocht:
a. a)
in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 10 september 2015 eenmaal of meermalen een aantal servers en/of voedingsapparaten (ter waarde van ongeveer 13.540 euro) van het bedrijf [slachtoffer 1];
b)
op of omstreeks 17 juli 2015 een aantal servers (ter waarde van ongeveer 14.655 euro) van het bedrijf [slachtoffer 2];
c)
in of omstreeks de periode van 8 augustus 2015 tot en met 26 augustus 2015 eenmaal of meermalen een aantal servers en/of geheugenmodules (ter waarde van ongeveer 65.280 euro) van het bedrijf [slachtoffer 3];
d)
op of omstreeks 16 september 2015 en/of op of omstreeks 17 september 2015 (telkens) een of meer servers (ter waarde van ongeveer 11.409 euro en/of 3.587 euro) van het bedrijf [slachtoffer 4];
e)
in of omstreeks de periode van 9 september 2015 tot en met 15 september 2015 computerapparatuur en/of een mobiele telefoon (ter waarde van ongeveer 11.265 euro) van het bedrijf [slachtoffer 5];
3.
dat hij in of omstreeks de periode van 6 juli 2015 tot en met 28 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zich en/of een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels opzettelijk het bedrijf [slachtoffer 1] te bewegen tot levering van servers en/of voedingsapparaten, in elk geval computerapparatuur,
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid in opgemelde periode eenmaal of meermalen per email (gebruikmakend van het emailadres: [e-mailadres 1]) en/of telefonisch contact heeft/hebben gehad met het bedrijf [slachtoffer 1], waarbij hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zich heeft voorgedaan als [naam 1] en/of het bedrijf [bedrijf 1] en/of een of meer offertes heeft opgevraagd van computerapparatuur en/of een of meer (kleine) orders heeft geplaatst bij het bedrijf [slachtoffer 1] en/of die orders heeft betaald en/of vervolgens op of omstreeks 28 augustus 2015 een order (op creditbasis) voor computerapparatuur ter waarde van ongeveer 93.910 euro heeft geplaatst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
dat hij in of omstreeks de periode van 6 juli 2015 tot en met 5 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zich en/of een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels opzettelijk het bedrijf [slachtoffer 2] te bewegen tot levering van servers en/of voedingsapparaten, in elk geval computerapparatuur,
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid in opgemelde periode eenmaal of meermalen per email (gebruikmakend van het emailadres: [e-mailadres 1]) en/of telefonisch contact heeft/hebben gehad met het bedrijf [slachtoffer 2], waarbij hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zich heeft voorgedaan als [naam 1] en/of het bedrijf [bedrijf 1] en/of een of meer offertes heeft opgevraagd van computerapparatuur en/of een of meer (kleine) orders heeft geplaatst bij het bedrijf [slachtoffer 2] en/of die orders heeft betaald en/of vervolgens op of omstreeks 5 augustus 2015 een order (op creditbasis) voor computerapparatuur ter waarde van ongeveer 52.530 euro heeft geplaatst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op of omstreeks 25 januari 2016 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) op zijn, verdachtes, naam gestelde salarisspecificatie van het bedrijf [bedrijf 2], - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, die loonspecificatie (door tussenkomst van zijn advocaat mr. M.L. van Gaalen), heeft overlegd aan (de (raadkamer van) de rechtbank Amsterdam
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat het op die loonspecificatie vermelde Burgerservicenummer een niet bestaand nummer is, althans niet bekend is bij de gemeentelijke basisadministratie en/of dat op die loonspecificatie is vermeld dat verdachte ongehuwd is en/of dat op die loonspecificatie bij het onderdeel Loonheffing BT een onjuist percentage, te weten 56% is vermeld;
6.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) pakbon (op naam van het bedrijf [bedrijf 3]), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) die pakbon heeft/hebben gemaild, in elk geval heeft/hebben doen toekomen aan het bedrijf [bedrijf 4]/[bedrijf 5] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die pakbon (telkens) niet was/waren (op)gemaakt door [bedrijf 3] en/of dat op die pakbon(nen) was vermeld dat er goederen was/waren geleverd aan het bedrijf [bedrijf 6];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en tot een andere straf komt dan de rechtbank.

Bespreking bewijsverweren

De raadsman heeft ter terechtzitting het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft de raadsman, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Wat betreft het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft de raadsman zich, primair, op het standpunt gesteld dat de verdachte geen betrokkenheid had bij [bedrijf 1] en dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft – anders dan de vier getuigen van [bedrijf 7] (
het hof begrijpt: [bedrijf 7]) hebben verklaard – zich niet voorgesteld als ‘[naam 2] van [bedrijf 1]’. Dit misverstand is verklaarbaar omdat de verdachte goederen van [bedrijf 1] bij [bedrijf 7] heeft geïnspecteerd, waarbij voornoemde getuigen zich kennelijk niet realiseerden dat hij die inspectie verrichtte vanuit zijn eigen bedrijf [bedrijf 8]. Op de laptop van de verdachte is vrijwel geen enkele link met [naam 1] van [bedrijf 1] aangetroffen.
Als het hof van oordeel is dat de verdachte zich wel heeft voorgedaan als [naam 1] of enige andere betrokkenheid heeft gehad bij [bedrijf 1], dan stelt de raadsman zich – subsidiair – op het standpunt dat opzet ontbreekt, in ieder geval op flessentrekkerij (feit 2). Verdachte heeft met zijn eigen bedrijf, [bedrijf 8], de goederen heeft gekocht van [bedrijf 1] en daar een marktconforme prijs voor betaald.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de rol van de verdachte onvoldoende is geweest om te kunnen spreken van plegen, dan wel medeplegen.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, is volgens de raadsman het volgende van belang. Wat betreft het onder 1 ten laste gelegde geldt dat in het geval van de verdachte geen sprake is van het voor witwassen vereiste verrichten van verhullingshandelingen.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de boekhouder, [naam 3], de verklaring van de verdachte – dat het een pro forma loonstrook betrof – bevestigd en uitgelegd waarom hij een pro forma loonstrook heeft opgemaakt. [naam 3] heeft ook de verantwoordelijkheid op zich genomen voor het onjuiste loonheffingspercentage en brutosalaris. De verdachte mocht ervan uitgaan dat de loonstrook van een boekhouder, een specialist, juist was, zodat geen sprake is van enige opzet op het gebruik van een vals document.
Tot slot geldt inzake het onder 6 ten laste gelegde dat het bewijs ten aanzien van dit feit afkomstig is uit één bron, [naam 4], terwijl [naam 4] daarover niet eenduidig heeft verklaard en een belang heeft bij het ontkennen van zijn eigen betrokkenheid. Overigens is niet komen vast te staan dat de goederen niet zijn geleverd aan [bedrijf 6], nu die vaststelling slechts kan zijn gebaseerd op de mededeling van de belastingadviseur van [bedrijf 6] dat dit vrijwel onmogelijk zou zijn. Dit heeft tot gevolg dat de valsheid of vervalsing niet kan worden bewezen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat niet is komen vast te staan dat de verdachte een rol had bij of wetenschap had van die valsheid of vervalsing; hetgeen uit de enkele ondertekening van de pakbon met de naam ‘[naam 2]’ niet kan worden afgeleid.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Op grond van de wettige bewijsmiddelen kan van de volgende redengevende feiten en omstandigheden worden uitgegaan.
Betrokkenheid verdachte bij [bedrijf 1] (feiten 2, 3 en 4)
De bedrijven [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] hebben aangifte gedaan van oplichting, dan wel poging daartoe, door een persoon of personen die zich voordeden als (medewerkers van) het bedrijf [bedrijf 1]. Uit het dossier blijkt dat die bedrijven (meerdere) leveringen hebben gedaan aan een bedrijf (of klanten daarvan) dat bij hen bekend was als [bedrijf 1].
Door het bedrijf [bedrijf 9] is aangifte gedaan van het misbruiken van de naam [bedrijf 1]. [bedrijf 9] is medebestuurder van het bedrijf [bedrijf 1], gevestigd in Amsterdam. [bedrijf 9] heeft geconstateerd dat op de website [website] het adres van het ‘echte’ [bedrijf 1] werd gebruikt en dat de bedrijfsnaam op die website vrijwel identiek was aan de naam van het ‘echte’ [bedrijf 1]: er ontbrak enkel de letter ‘f’ in het woord [bedrijf 1].
Het hof stelt mede op basis hiervan vast dat een persoon of organisatie (van personen) zich heeft voorgedaan als het ‘echte’ bedrijf [bedrijf 1] en in die hoedanigheid orders heeft geplaats bij genoemde bedrijven, terwijl die orders of een deel daarvan – na levering – niet zijn betaald. Op die manier is gefraudeerd, althans gepoogd dat te doen, op de wijzen zoals onder 2, 3 en 4 ten laste is gelegd.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of – en zo ja, in welke mate – de verdachte betrokken is geweest bij die fraude. Verder dient het hof zich uit te laten over het al dan niet medeplegen van deze feiten. Om redenen van praktische aard wordt de frauderende persoon of organisatie hierna [bedrijf 1] genoemd.
Ondanks dat de verdachte herhaaldelijk heeft ontkend onderdeel uit te maken van [bedrijf 1], bevat het dossier verschillende verklaringen en aanwijzingen dat de verdachte heeft gehandeld als medewerker van [bedrijf 1].
Voordoen als medewerker van [bedrijf 1]
Allereerst zijn de verklaringen van verschillende medewerkers van [bedrijf 7] van belang, welk bedrijf voor [bedrijf 1] transporten heeft verzorgd. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (proces-verbaal van voorgeleiding, proces-verbaal van verhoor getuige, pagina’s 36-37), [getuige 2] (idem, pagina’s 73-74), [getuige 3] (idem, pagina’s 84-85) en [getuige 4] (idem, pagina’s 92-94) kan worden opgemaakt dat de verdachte zich heeft voorgesteld als ‘[naam 2] van [bedrijf 1]’.
Verder zijn de eigen verklaringen van de verdachte van belang. Aanvankelijk ontkent de verdachte dat hij zich als [naam 1] van [bedrijf 1] heeft uitgegeven (proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 99-100), terwijl hij dit later erkent in relatie tot [slachtoffer 3]. De verklaringen die de verdachte voor zijn gedraging heeft gegeven, zijn niet eenduidig. Zo (i) heeft hij in zijn zevende verhoor ten overstaan van de politie verklaard dat hij op verzoek van anderen heeft gebeld onder de naam [naam 1] (persoonsdossier, proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 191), (ii) heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de keuze om de naam [naam 1] te gebruiken was gelegen in het feit dat mensen ontvankelijker zijn voor die naam dan voor zijn eigen allochtone naam (proces-verbaal van de terechtzitting van 13 april 2016, pagina’s 2-3), en (iii) heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich in het contact met [slachtoffer 3] heeft uitgegeven als [naam 1] omdat de mensen van [bedrijf 1] alleen Engels spraken (proces-verbaal van de terechtzitting bij het hof van 12 november 2018, pagina 2). Nu de verdachte aanvankelijk heeft ontkend en daarna wisselend heeft verklaard over zijn reden gebruik te maken van de naam [naam 1], acht het hof dat deel van die verklaringen onvoldoende betrouwbaar.
Op basis van het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte zich meerdere malen heeft voorgedaan als een medewerker van (het frauderende) [bedrijf 1], zij het door zich voor te stellen als [naam 2] van [bedrijf 1], zij het door zich voor te doen als [naam 1].
Gebruik rekening [bedrijf 1] voor privé uitgave verdachte
Daarnaast acht het hof van belang dat een privé-rekening van de verdachte is betaald via de zakelijke rekening van [bedrijf 1]. Op 22 juli 2015 is namelijk een bedrag van € 550,00 overgemaakt (proces-veerbaal inhoudelijke behandeling, pagina 264) naar de rekening van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] heeft daarover verklaard dat zij dit bedrag heeft ontvangen ten behoeve van [betrokkene 2]. [betrokkene 2] heeft dat bevestigd en daaraan toegevoegd dat hij geld kreeg van de verdachte. De verklaring van de verdachte dat hij zijn zakelijk contact, te weten [betrokkene 3], zou hebben gevraagd dat bedrag over te boeken om een privérekening te betalen, acht het hof onaannemelijk. Allereerst is het hof van oordeel dat het als zeer ongebruikelijk moet worden beschouwd om een zakelijk contact te verzoeken een privérekening te betalen. Bovendien wordt de verklaring van de verdachte op hieronder genoemde punten weersproken.
De verdachte heeft gesteld dat de overboeking op verzoek van [betrokkene 2] vanaf een ING-rekening is gedaan, omdat het geld dan onmiddellijk op de ING-rekening van [betrokkene 2] zou worden bijgeschreven. Echter, [betrokkene 2] heeft geen ING-rekening. Het hof gaat daarom uit van de verklaring van [betrokkene 2] dat de verdachte hem vroeg of hij een ING-rekening had, zodat hij het geld meteen zou ontvangen (proces-verbaal inhoudelijk behandeling, proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 273). Om die reden heeft [betrokkene 2] [betrokkene 1], die wel een ING-rekening heeft, gevraagd het bedrag te ontvangen en te pinnen. Daarvan uitgaande is het dan ook onlogisch dat, zoals door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg is verklaard, hij toentertijd een paar weken geen overboekingen kon doen vanaf zijn ING-rekening, omdat hij geen tan-codes kon verkrijgen vanwege een betalingsgebrek bij Vodafone (proces-verbaal van terechtzitting van 13 april 2016, pagina 5). Dat hij toch vanaf een ING-rekening wilde overboeken valt dan alleen te verklaren door aan te nemen dat de verdachte zelf kon “beschikken” over de ING-rekening van [bedrijf 1].
Kortom, de verklaring van de verdachte is onaannemelijk en voor het door [bedrijf 1] betalen van een privérekening van de verdachte is naar het oordeel van het hof geen andere verklaring dan dat de verdachte betrokkenheid had bij [bedrijf 1].
Aantreffen laptop op woonadres verdachte
Ten slotte is van belang dat tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte aan [adres 2] een laptop is gevonden. Uit onderzoek van die laptop is gebleken dat daarin het e-mailadres [e-mailadres 2] stond. Uit onderzoek is verder gebleken dat de domeinnaam [website] gehouden zo worden door [naam 5] met als e-mailadres [e-mailadres 2]. In de mails die in de onderhavige zaaksdossiers zijn ondertekend met “[naam 1]” staat als site van het bedrijf vermeld [website]
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien verwerpt het hof het primaire verweer van de raadsman. De verdachte was wel degelijk betrokken bij [bedrijf 1]. Nu vaststaat dat [bedrijf 1] orders heeft geplaatst bij bedrijven terwijl die orders of een deel daarvan, na levering, niet zijn betaald, verwerpt het hof ook het subsidiaire verweer van de raadsman dat de verdachte geen opzet had op flessentrekkerij. Al dan niet gedane (marktconforme) betalingen van de verdachte ([bedrijf 8]) aan [bedrijf 1] voor goederen doen niets af aan de vaststelling dat op een eerder moment [bedrijf 1] niet voor alle goederen heeft betaald en dat de verdachte hierbij, vanuit [bedrijf 1], betrokken was.
Medeplegen (feiten 2, 3 en 4)
Gelet op het aantal malen dat de verdachte zich heeft voorgedaan als een medewerker van [bedrijf 1], hetgeen een essentieel onderdeel van de fraude omvat, en daarbij betrokken de privé-betaling van de bankrekening van [bedrijf 1] en genoemde inhoud van de laptop, acht het hof de rol van de verdachte voldoende substantieel om hem als pleger te beschouwen. Met de raadsman, en anders dan de rechtbank, is het hof echter voorts van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om de verdachte als medepleger te beschouwen. Hoewel – gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting – voldoende duidelijk is dat meerdere personen betrokken waren bij [bedrijf 1], is hun exacte rol niet duidelijk, zodat het voor medeplegen vereiste bewijs van een bewuste en nauwe samenwerking ontbreekt.
Op basis van al het voorgaande acht het hof de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bewezen, zij het dat de verdachte partieel wordt vrijgesproken van medeplegen.
Gewoontewitwassen (feit 1)
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [bedrijf 1] – en dus, zo blijkt uit het hiervoor overwogene, de verdachte – in elk geval een deel van de geleverde goederen heeft doorverkocht via het bedrijf van de verdachte, [bedrijf 8]. Aangezien het hof het onder 2 ten laste gelegde bewezen acht, staat vast dat die goederen afkomstig zijn van flessentrekkerij, een door de verdachte gepleegd misdrijf. Het doorverkopen van van misdrijf afkomstige goederen kan worden gekwalificeerd als het overdragen en omzetten daarvan. Tegen deze achtergrond treft het standpunt van de raadsman dat het onder 1 ten laste gelegde niet kan worden bewezen, omdat de verdachte geen verhullingshandelingen heeft verricht, geen doel. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Op basis van het voorgaande acht het hof het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen, zij het dat het hof de verdachte om de hiervoor genoemde redenen partieel vrijspreekt van medeplegen.
Opzettelijk gebruik maken van vals of vervalst geschrift (feit 6)
Het hof is van oordeel dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalste pakbon op naam van het bedrijf [bedrijf 3]. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
Anders dan de raadsman constateert het hof dat de verklaring van [naam 4] dat de pakbon is vervalst, wordt ondersteund door meerdere bewijsmiddelen. De belastingadviseur van [bedrijf 6], [naam 6], heeft niet zoals de verdediging doet lijken zonder enige uitleg gesteld dat de levering niet heeft plaatsgevonden, maar heeft gemotiveerd verklaard dat een levering praktisch onmogelijk is. Op het betreffende adres is geen kantoor van [bedrijf 6] gevestigd, aangezien het bedrijf thans in Engeland is gevestigd en het adres in Nederland uitsluitend een postadres betreft, aldus de belastingadviseur. Ook die verklaring wordt ondersteund, namelijk door de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] dat een wijkagent ter plaatse is gegaan en dat daar geen aanwijzing was voor het bestaan van het bedrijf [bedrijf 6]. Gelet op het voorgaande acht het hof de vervalsing van de pakbon van 15 mei 2015 bewezen.
Verder staat vast dat [bedrijf 8], gebruik heeft gemaakt van de vervalste pakbon door deze pakbon, als opdrachtgever, te mailen aan het bedrijf [bedrijf 4]/[bedrijf 5]. Toth heeft verklaard dat zij de pakbon van verdachte heeft ontvangen en opgestuurd. Het hof beschouwt de pakbon zelf als steunbewijs voor deze verklaring, aangezien daarop staat dat deze is ondertekend door ‘[naam 2]’. Het verweer van de raadsman dat de pakbon ook door een andere [naam 2] kan zijn ondertekend, of door iemand die zich als zodanig voordoet, acht het hof, het voorgaande in ogenschouw genomen, onvoldoende gemotiveerd en ook overigens niet aannemelijk geworden.
Uit bovengenoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leidt het hof af dat verdachte het feit heeft gepleegd door de pakbon te doen toekomen aan [bedrijf 4]/[bedrijf 5].
Vrijspraak feit 5
Naar het oordeel van het hof kan niet worden bewezen hetgeen de verdachte onder 5 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
Op 25 januari 2016 is in de raadkamer door de raadsman van de verdachte een loonspecificatie overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat de verdachte bij [bedrijf 2] in dienst was. Uit het onderzoek is niet gebleken dat de verdachte géén dienstverband zou hebben gehad bij [bedrijf 2] De loonspecificatie bevat evidente onjuistheden, zoals bijvoorbeeld het Burgerservicenummer [burgerservicenummer] en inhouding van een niet-bestaand belastingpercentage. Uit de verklaring van de getuige [naam 3], de boekhouder die de loonspecificatie heeft opgemaakt, volgt dat de fouten aan hem zijn toe te rekenen. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de verdachte met deze fouten bekend was ten tijde van het overleggen aan de rechtbank. Onder deze omstandigheden kan opzet op het gebruik van een valse salarisspecificatie niet worden bewezen.

Bewezenverklaring feiten 1, 2, 3, 4 en 6

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 6 juli 2015 tot en met 11 januari 2016 in Nederland server(s) en/of (een) geheugenmodule(s) en/of (een) voedingsappara(a)t(en) en/of computerapparatuur
heeft overgedragen en/of omgezet
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
2.
hij in de periode van 17 juli 2015 tot en met 17 september 2015 in Nederland een beroep heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of anderen of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren,
immers heeft hij, verdachte, met voormeld oogmerk na te noemen goederen gekocht:
a. a) in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 10 september 2015 servers en/of voedingsapparaten, ter waarde van ongeveer 13.540 euro, van het bedrijf [slachtoffer 1];
b) op 17 juli 2015 servers, ter waarde van ongeveer 14.655 euro, van het bedrijf [slachtoffer 2];
c) in de periode van 14 augustus 2015 tot en met 26 augustus 2015 servers en/of geheugenmodules, ter waarde van ongeveer 65.280 euro, van het bedrijf [slachtoffer 3];
d) omstreeks 17 september 2015 servers, ter waarde van ongeveer 11.409 euro en 3.587 euro, van het bedrijf [slachtoffer 4];
e) in de periode van 9 september 2015 tot en met 15 september 2015 computerapparatuur en een mobiele telefoon, ter waarde van ongeveer 11.265 euro, van het bedrijf [slachtoffer 5];
3.
hij in de periode van 6 juli 2015 tot en met 28 augustus 2015 in Nederland ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zich en/of een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels opzettelijk het bedrijf [slachtoffer 1] te bewegen tot levering van servers en/of voedingsapparaten opzettelijk bedrieglijk en in strijd met de waarheid in opgemelde periode per email, gebruikmakend van het emailadres: [e-mailadres 1], en telefonisch contact heeft gehad met het bedrijf [slachtoffer 1], waarbij hij, verdachte, zich heeft voorgedaan als [naam 1] en/of het bedrijf [bedrijf 1] en offertes heeft opgevraagd van computerapparatuur en kleine orders heeft geplaatst bij het bedrijf [slachtoffer 1] en die orders heeft betaald en vervolgens op 28 augustus 2015 een order op creditbasis voor computerapparatuur ter waarde van 93.910 euro heeft geplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in de periode van 6 juli 2015 tot en met 5 augustus 2015 in Nederland ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om zich en/of een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels opzettelijk het bedrijf [slachtoffer 2] te bewegen tot levering van servers en/of voedingsapparaten opzettelijk bedrieglijk en in strijd met de waarheid in opgemelde periode per email, gebruikmakend van het emailadres: [e-mailadres 1], en telefonisch contact heeft gehad met het bedrijf [slachtoffer 2], waarbij hij, verdachte, zich heeft voorgedaan als [naam 1] en/of het bedrijf [bedrijf 1] en offertes heeft opgevraagd van computerapparatuur en kleine orders heeft geplaatst bij het bedrijf [slachtoffer 2] en die orders heeft betaald en vervolgens op 5 augustus 2015 een order op creditbasis voor computerapparatuur ter waarde van ongeveer 52.530 euro heeft geplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalste pakbon op naam van het bedrijf [bedrijf 3] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, die pakbon heeft doen toekomen aan het bedrijf [bedrijf 4]/[bedrijf 5] en bestaande die vervalsing hierin dat die pakbon niet was opgemaakt door [bedrijf 3] en dat op die pakbon was vermeld dat er goederen waren geleverd aan het bedrijf [bedrijf 6]
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van feiten 1, 2, 3 en 4
1. Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep onder de nummers 1 t/m 20.
2. Een proces-verbaal met nummer 1300-201283-1 van 7 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [ambtenaar 1], doorgenummerde pagina’s 28-29, zaaksdossier 1.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 september 2015 tegenover verbalisanten afgelegde
verklaring van [betrokkene 4]:
Ik wil aangifte doen namens liet bedrijf “[bedrijf 9]’. Ik wil aangifte doen van
identiteitsfraude en oplichting danwel poging tot oplichting. Ik zal u uitleggen
wat er is gebeurd.
[bedrijf 9] is een trustbedrijf. [bedrijf 9] bestuurd mede het bedrijf “[bedrijf 1]
” Er is iemand, of er zijn meerdere personen, die
proberen misbruik te maken van het laatstgenoemde bedrijf. Wij hebben wij een brief van “Post NL” gekregen met een “bevestiging zakelijke doorzendservice”. Dit betekent dat al onze post en pakketten naar een ander adres bezorgd moesten worden. Dit is door ons onmiddellijk stopgezet. Het nieuwe adres zou zijn [adres 3]. Volgens het internet is dit een leegstaand bedrijfspand. Post NL vertelde dat een persoon genaamd [naam 5] met het emailadres [e-mailadres 3] en het telefoonnummer [telefoonnummer 1] dit had aangevraagd. Deze persoon is niet binnen ons bedrijf werkzaam.
Eind augustus is ons bedrijf gebeld door een medewerkster van het bedrijf “[bedrijf 10]
” uit Denemarken. Die medewerkster is genaamd [naam 7]. Zij
vertelde dat ons bedrijf een bestelling had gedaan. Ze vertrouwde de bestelling niet helemaal omdat de opdrachtgever benadrukte dat hij geen aanbetaling wilde doen. In totaal ging het om een bestelling van 20000 euro. De bestelling was bij haar gedaan door een man die is genaamd [naam 1]. Hij gebruikte het emailadres [e-mailadres 4] , onze kamer van koophandel nummer en ons BTW-nummer.
Verder had zij contact gehad via de email met een persoon die is genaamd [naam 8]
die het emailadres [e-mailadres 5] gebruikte. Telefonisch heeft ze
contact gehad met de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3]. De goederen moesten gestuurd worden naar [naam 1] op het adres [adres 4]. Onmiddellijk hebben wij laten weten dat wij deze bestelling niet hadden gedaan.
Naar aanleiding van bovenstaande gevallen hebben wij gezocht op het internet. De naam [naam 1] hebben wij niet kunnen vinden. Wel vonden wij de website [website] Op deze website zagen wij dat het adres van ons bedrijf werd gebruikt. Verder zagen wij dat de bedrijfsnamen bijna identiek waren.
De naam op deze website was “[bedrijf 1]” Het enige
verschil is de letter “F” achter het woord “[bedrijf 1]”.
3. Een proces-verbaal van relaas raadkamer met nummer [nummer 1] van 25 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina 311, dossier 2.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Nieuwe onderzoeksresultaten uit digitaal beslag
In het relaas van voorgeleiding werd aangehaald dat er nog onderzoek gedaan moet worden naar de goederen die in beslag genomen zijn tijdens de doorzoeking aan [adres 2] (hof; het huisadres van verdachte) te Amsterdam.
De computer voorzien van goednummer: [nummer 2] die aangetroffen werd in de keukenla van de woning is onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat op deze computer het volgende stond: Het e-mail adres: [e-mailadres 6].
in meerdere zaakdossiers is mail contact tussen de slachtoffers en de persoon die zich uit geeft voor [naam 1] van [bedrijf 1], daar waar [verdachte] van verdacht wordt. Deze mails worden dus afgesloten door [naam 1] van [bedrijf 1] en daar staat tevens de site [website] vermeld. De mails zijn ook onder andere afkomstig van [e-mailadres 4].
Uit de openbare bron op het internet SIDN, welke bijhoud of een webnaam al geregistreerd is en door wie, blijkt dat de domeinnaam [website] bestaat. Deze domeinnaam zou gehouden worden door: [naam 5]. De administratieve contactpersoon van de domeinnaam zou zijn: [e-mailadres 2].
Ten aanzien van feit 6
4. Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep onder de nummers 23 en 24.
5. Een proces-verbaal met nummer [nummer 1] van 21 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren T-393 en S-008, zaaksdossier [bedrijf 5], doorgenummerde pagina’s 178-187 exclusief bijlagen.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 oktober 2015 tegenover verbalisanten afgelegde
verklaring van [betrokkene 5]:
V: Wat kunt u vertellen over [bedrijf 8]
A: Ik ben dus via [naam 9] in contact gekomen met [naam 2] (het hof begrijpt verdachte [verdachte]). Volgens [naam 9] zocht [naam 2] iemand om mee samen te werken voor de Marketing van zijn bedrijf concept. Ik heb een aantal keren met [naam 2] gesproken over zijn plannen en wat hij wilde doen. [naam 2] was ook heel enthousiast over onze gesprekken en wilde graag verder met mij samenwerken. Het kwam er uiteindelijk op neer dat ik samen met hem een bedrijf zou beginnen [bedrijf 8]. Hij was erg overtuigend. Uiteindelijk kwam het er op neer wat wij geen financiering konden regelen vanwege het verleden van [naam 2]. [naam 2] had namelijk een oud faillissement lopen en nog iets met een strandtent. Het kwam er op neer, dat het gehele bedrijf op mijn naam moest, dus qua aandelen en als bestuurder.
[naam 2] kon alleen maar als werknemer bij mij in dienst zijn. Als hij meer was in het bedrijf dan werknemer haakte de financieringsbedrijven af.
We hebben onze zaken via het accountant kantoor [bedrijf 11] geregeld. Deze gaven aan dat zij het raar vonden dat ik de bestuurder was en maar 1 procent van de aandelen had. Uiteindelijk had ik dus alle aandelen op mijn naam staan. Wel was er een afspraak gemaakt dat [naam 2] op zijn minst de helft van de aandelen terug zou overnemen wanneer het bedrijf opgestart zou zijn.
V: Waarom staat er een Holding boven [bedrijf 8]?
A: De notaris gaf aan dat wij dat moesten doen. Het zou beter zijn om de BV’s te scheiden en er dan een Holding boven te zetten. Zo konden we veiliger met geld schuiven.
V: Welke bedrijven staan er onder de Holding?
A: Onder de [bedrijf 12] staat dus [bedrijf 8] en [bedrijf 13]
Nadat ik [bedrijf 8] had overgedragen aan [naam 2], heb ik deze BV’s uitgeschreven.
V: Wie heeft de naam [bedrijf 8] bedacht?
A: [naam 2].
6. Een proces-verbaal met nummer [nummer 1] van 9 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], doorgenummerde pagina’s 250-254 (exclusief bijlagen), zaaksdossier [bedrijf 5].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 februari 2016 tegenover verbalisanten afgelegde
verklaringvan
[betrokkene 5]:
O: Wij tonen de verdachte een bon van [bedrijf 3] (het hof begrijpt de als bewijsmiddel 23 opgenomen pakbon). Op 15 mei 2015 zijn er goederen van [bedrijf 8] afgeleverd aan [bedrijf 6] Als contactpersoon staat vermeld [naam 10].
A: Ik heb de bon van [naam 2] gehad en naar [bedrijf 5] gestuurd.
7. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2015136277-1 van 15 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pagina’s 9-12, zaaksdossier [bedrijf 5].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 juni 2015 tegenover verbalisant afgelegde
verklaring van [betrokkene 6]:
Ik doe namens het bedrijf [bedrijf 5] aangifte van oplichting. Ongeveer drie maanden geleden ben ik via een accountant in contact gekomen met een bedrijf genaamd [bedrijf 8]. Dit bedrijf was op zoek naar een financier. In maart 2015 is de accountant als tussenpersoon samen met twee personen van het bedrijf [bedrijf 8] bij mij op kantoor langsgekomen. De personen stelden zich voor als [naam 10] en [verdachte].
Ik zag in de oprichtingsakte van het bedrijf [bedrijf 8] dat [naam 10] en [naam 2] het bedrijf samen hebben opgericht op 7 maart 2015. Ik zag tevens in een notariële akte van [bedrijf 8] dat [verdachte] op 20 april 2015 zijn aandelen in het bedrijf had overgedragen aan [naam 10]. Ik zag in deze akte de persoonsgegevens van [verdachte].
Op 22 mei 2015 kregen wij een digitale factuur met pakbon en order van [bedrijf 8] van geleverde servers aan een bedrijf genaamd [bedrijf 6] te Rotterdam. Dit betrof een bestelling van 62.265,53 euro.
Voor deze factuur hebben wij een voorschot uitbetaald aan [bedrijf 8].
8. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer 1] van 17 december 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 197 en 198, zaaksdossier [bedrijf 5].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Bij de Kamer van Koophandel (verder te noemen KvK) zijn onder meer de onderstaande gegevens bekend:
[bedrijf 8]
KvK-nummer : [nummer 3]
Statutaire naam : [bedrijf 8]
Datum oprichting : 7 maart2015
Datum inschrijving : 10 maart 2015
Bezoekadres : [adres 5]
Activiteiten : Gegevensverwerking, webhosting en aanverwante activiteiten
Aandeelhouders:
Periode : 27 april 2015 t/m 17 juni 2015
Enig aandeelhouder : [bedrijf 12]
Gevestigd : [adres 6]
Periode : 17 juni 2015 t/m heden
Enig aandeelhouder : [verdachte]
Geboren op : [geboortedatum 1]
Adres : [adres 7]
Bestuurders
Periode : 7 maart 2015 t/m 17 juni 2015
Naam : [naam 10]
Geboren op : [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2]
Adres : [adres 6]
Periode : 17 juni 2015 t/m 21 september 2015
Naam : [verdachte]
Geboren op : [geboortedatum 1]
Adres : [adres 7]

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren.
Het onder 3 en 4 bewezen verklaarde levert op:
poging tot oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest. Ook is de teruggave gelast van een laptop aan de verdachte. Voorts heeft zij [bedrijf 5] en [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering en de vordering van [slachtoffer 3] hoofdelijk toegewezen tot € 67.553,44 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke factuurdata tot de algehele voldoening, en [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden het hof verstaat, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht, als het hof tot een bewezenverklaring komt voor één of meerdere feiten, rekening te houden met de omstandigheid dat bij de verdachte geen sprake is van speciale recidive, dat er gezondheidsproblemen spelen in zijn familie en dat zijn aanwezigheid bij zijn bedrijf hoogstnoodzakelijk is. De verdachte heeft voor deze zaak al acht maanden in voorlopige hechtenis gezeten. In het geval het hof tot een gevangenisstraf komt, is het dan ook wenselijk een groot gedeelte daarvan voorwaardelijk op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft verschillende vormen van fraude gepleegd, waarvan meerdere bedrijven slachtoffer zijn geworden. Het benadelingsbedrag is hoog. De (financiële) schade die de bedrijven hebben opgelopen doordat geleverde orders niet zijn betaald, is niet het enige nadelige gevolg voor aangevers. Zij hebben werk en kosten gehad aan het onderzoeken en – voor zover mogelijk – herstellen van de fraudeleuze handelingen van de verdachte. In algemene zin kan worden gesteld dat de gedragingen van de verdachte afbreuk doen aan het maatschappelijk vertrouwen in het handelsverkeer. Bovendien heeft ook het werkelijke [bedrijf 1] forse (reputatie)schade geleden. De verdachte weet, als ondernemer, dat het van het grootste belang is dat de naam van een bedrijf niet besmeurd raakt of op enigerlei wijze nadelige reclame ontvangt. Desondanks heeft de verdachte de naam en gegevens van een bestaand bedrijf misbruikt, kennelijk voor zijn eigen financiële gewin. De verdachte heeft aldus geen enkel respect getoond voor het ondernemerschap van anderen.
Voorts weegt het hof in strafverzwarende zin mee dat de verdachte, mede gelet op het aantal en de frequentie van de feiten, een beroep dan wel een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van frauduleuze handelingen.
Het hof heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep horen zeggen dat hij het gesprek met [naam 11] van [slachtoffer 3] aan wil gaan en zijn leven op orde wil krijgen. Opvallend is dat de verdachte voor het overige deel geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn acties. Nu er niets bekend is over de beweegredenen van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden daar evenmin aanleiding toe geven, ziet het hof geen reden om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Nu het hof komt tot een gedeeltelijk andere bewezenverklaring dan de rechtbank en de advocaat-generaal, zal het bij de straftoemeting afwijken van de opgelegde, respectievelijk, gevorderde straf.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Onder de verdachte is een laptop in beslag genomen. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat die laptop aan de verdachte dient te worden geretourneerd, nu het feit dat de aanwezigheid van een enkel met de bewezen geachte feiten verband houdend e-mailbericht of bestand onvoldoende grond is voor verbeurdverklaring.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 74.119,77. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 67.553,44. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 62.307,62 euro met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat deze partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering. De raadsman heeft het hof ten aanzien van deze benadeelde partij verzocht dezelfde beslissing te nemen als de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. In hoger beroep is geconstateerd dat de oorspronkelijke vordering geen deel meer uitmaakt van het strafdossier. Het hof heeft vervolgens vernomen dat bij de benadeelde partij geen afschrift van de oorspronkelijke vordering voorhanden was. Om die reden heeft de benadeelde partij een nieuw overzicht van de schade opgesteld, deze bedraagt € 438.155,46 + P.M.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag dat oorspronkelijk is gevorderd met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard. De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van 62.265,53 euro.
Het hof heeft geconstateerd dat de benadeelde partij de vordering tegen, onder andere, [bedrijf 8] en de verdachte reeds bij de burgerlijke rechter heeft aangebracht. Deze vordering is door de burgerlijke rechter bij vonnis van 21 december 2016 toegewezen. Daarom kan de benadeelde partij thans in de vordering niet worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63, 225, 326, 326a en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 7 ten laste gelegde.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 7 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een laptop (beslagnummer [nummer 2]).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 67.553,44 (zevenenzestigduizend vijfhonderddrieënvijftig euro en vierenveertig cent) ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke factuurdata tot de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 67.553,44 (zevenenzestigduizend vijfhonderddrieënvijftig euro en vierenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
343 (driehonderddrieënveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 4]
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf 4], ter zake van het onder 6 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 62.265,53 (tweeënzestigduizend tweehonderdvijfenzestig euro en drieënvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 juni 2015.
Wijst afde vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. N.A. Schimmel en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 februari 2019.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001710-16
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 13 februari 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. P. Greve, raadsheer,
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.H.A. Paapen, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.