ECLI:NL:GHAMS:2019:4355

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
23-002466-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake poging tot zware mishandeling met geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Canada in 1976, was beschuldigd van poging tot zware mishandeling van zijn schoonmoeder, de aangeefster, op 26 november 2017 in Hoofddorp. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met een bierflesje. De verdachte heeft aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat de aangeefster hem aanviel en hij zich genoodzaakt voelde om zich te verdedigen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 november 2019 heeft het hof de argumenten van zowel de advocaat-generaal als de raadsvrouw van de verdachte gehoord. De advocaat-generaal betoogde dat het beroep op noodweer verworpen moest worden, omdat er geen sprake zou zijn van een noodzakelijke verdediging. Het hof heeft echter vastgesteld dat de aangeefster, onder invloed van alcohol, de verdachte aanviel door een bierflesje naar hem te gooien en hem bij de keel te grijpen. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte in een situatie van onmiddellijke wederrechtelijke aanranding verkeerde.

Het hof oordeelde dat de verdachte, gezien de omstandigheden, niet anders kon handelen dan met het bierflesje te slaan. Het hof heeft geoordeeld dat het geweld dat de verdachte heeft gebruikt, gezien de context en de aard van de aanval, niet disproportioneel was. Daarom heeft het hof het beroep op noodweer geaccepteerd en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002466-18
datum uitspraak: 5 december 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-238167-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Canada) op [geboortedag] 1976,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij, op of omstreeks 26 november 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal, met een bierflesje, althans een stuk glas, in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen en/of in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij, op of omstreeks 26 november 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, [aangeefster] heeft mishandeld door die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal, met een bierflesje, althans een stuk glas, in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of in/op/tegen het gezicht/hoofd te stompen/slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd om proceseconomische redenen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 26 november 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [aangeefster] eenmaal met een bierflesje tegen het hoofd heeft geslagen en tegen het hoofd heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waarnaar in de hierna vermelde voetnoten is verwezen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld en dat hij op grond daarvan van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer dient te worden verworpen, omdat niet is gebleken van een aanval waartegen verdediging door de verdachte noodzakelijk was. Subsidiair heeft de advocaat-generaal betoogd dat het door de verdachte aangewende geweld disproportioneel was.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop wordt gesteld dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Laat in de avond van 25 november 2017 is in de woning van de verdachte in Hoofddorp een conflict ontstaan tussen hem en de aangeefster [aangeefster], destijds zijn schoonmoeder. Zij was daar met haar laveloze dochter aangekomen en verkeerde ook zelf onder invloed van alcohol. Op enig moment heeft de aangeefster een bierflesje in de richting van het hoofd van de verdachte gegooid. Het flesje vloog langs hem tegen de muur en viel naast hem op de bank. Vervolgens heeft de aangeefster, nadat de verdachte had verhinderd dat zij de salontafel zou optillen, de verdachte met haar handen bij zijn keel gegrepen. Toen heeft de verdachte angstig en in een reflex voornoemd binnen handbereik staand bierflesje gepakt en daarmee één keer tegen het hoofd van de aangeefster geslagen. Dit had niet het beoogde effect, want de aangeefster bleef de verdachte in haar greep houden. De verdachte heeft vervolgens tegen het hoofd van de aangeefster gestompt totdat zij hem losliet. Daarna heeft hij direct de noodhulpdiensten ingeschakeld, omdat hij zag dat de aangeefster gewond was geraakt.
Het hof acht deze door de verdachte beschreven [1] toedracht aannemelijk, omdat zij weerklank vindt in:
- de verklaring van de aangeefster omtrent haar drankgebruik en voor zover deze inhoudt dat zij een bierflesje naar de verdachte heeft gegooid; [2]
- de bevindingen van de ter plaatse gekomen politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], die hebben waargenomen dat de verdachte een aantal bebloede krassen in zijn nek had en tegenover wie de aangeefster desgevraagd bij het eerste contact heeft verklaard dat de verdachte ‘haar met een fles op het achterhoofd heeft geslagen en vervolgens meerdere vuistslagen in het gezicht heeft gegeven’ en die hebben geverbaliseerd dat de adem van aangeefster naar alcohol rook en dat de dienstdoende verpleegkundige in de ambulance zei dat de aangeefster ‘aardig wat’ alcohol op had. [3]
De gedragingen van de aangeefster kunnen worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte. Bij de beoordeling van het handelen van de verdachte stelt het hof voorop dat het slaan met een bierfles op het hoofd van een ander, vanwege de aanmerkelijke kans dat daardoor zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, in het algemeen niet geboden zal zijn, zodat ter zake van dergelijk handelen niet met succes een beroep op noodweer zal kunnen worden gedaan. In de uitzonderlijke omstandigheden van dit geval ziet het hof echter aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat aannemelijk is geworden dat de aangeefster zich onder invloed van alcohol agressief gedroeg en de verdachte in gevaar heeft gebracht door een bierfles naar hem te gooien en hem vervolgens in een greep om zijn hals heeft genomen als gevolg waarvan de verdachte zich tot zijn handelen genoodzaakt voelde en in redelijkheid kon voelen.
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat voor de verdachte geen reële mogelijkheid bestond om zich aan de greep om zijn nek te onttrekken, anders dan door de toepassing van geweld. Naar het oordeel van het hof kon van de verdachte in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs niet gevergd worden voor een minder gevaarlijke wijze van verdediging te kiezen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte – gelet op de aard van het letsel van de aangeefster en het feit dat het bierflesje niet is gebroken – met relatief geringe kracht heeft geslagen, alsmede de omstandigheid dat de verdachte zijn geweld onmiddellijk heeft gestaakt op het moment dat de aangeefster zijn nek losliet. Het beroep op noodweer slaagt derhalve.
Gelet op het voorgaande is het primair bewezen verklaarde feit niet strafbaar, zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. H.A. van Eijk en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 december 2019.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 26 november 2017. Dit proces-verbaal is, net als de processen-verbaal waarnaar in de volgende voetnoten wordt verwezen, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor aangeefster van 26 november 2017.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 26 november 2017.