ECLI:NL:GHAMS:2019:4344

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
23-003135-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkeringsfraude en schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Pakistan, was beschuldigd van uitkeringsfraude door het niet tijdig verstrekken van noodzakelijke gegevens aan de Belastingdienst en andere instanties, waardoor onterecht uitkeringen zijn ontvangen. De tenlastelegging omvatte meerdere artikelen van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen, de Wet werk en bijstand, en andere relevante wetgeving. De verdachte had in de periode van 7 juni 2012 tot en met 28 februari 2017 nagelaten om wijzigingen in haar woon- en leefsituatie door te geven, wat leidde tot onterecht ontvangen uitkeringen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 oktober 2019 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van haar inlichtingenplicht. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was, gezien de tegenstrijdigheden met de bewijsmiddelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarbij het hof de ernst van de zaak en de lange periode van misbruik van sociale voorzieningen in overweging heeft genomen. De op te leggen straf is gebaseerd op artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003135-18
datum uitspraak: 6 november 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-993095-16 tegen
[verbalisant],
geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [geboortedag] 1972,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 7 juni 2012 tot en met 28 februari 2017, te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of te Hayes althans te Groot-Brittannië, in strijd met een haar bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (Wet AWIR) en/of 17 Wet werk en bijstand (Wwb) (geldend tot januari 2015) en/of artikel 17 Participatiewet vanaf 1 januari 2015 en/of artikel 18 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen(AWIR) en/of artikel 15 Algemene Kinderbijslagwet en/of artikel 12 Toeslagenwet en artikel 25 Werkeloosheidswet,
(telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst Toeslagen en/of de SVB en/of het UWV en/of de gemeente Amsterdam,
immers heeft verdachte (telkens) verzuimd te melden dat zij en/of haar partner niet meer in Nederland woonachtig was/waren en/of dat haar partner werkzaamheden verrichtte waarmee hij geld verdiende en/of dat haar kind(eren) niet meer in Nederland woonachtig waren,
waardoor over het jaar/de jaren 2012 en/of 2013 en/of 2014 en/of 2015 en/of 2016 door de Belastingdienst (Toeslagen) en/of het UWV en/of de gemeente Amsterdam en/of de SVB uitbetalingen zijn gedaan op de bankrekening van verdachte en/of aan haar familie gelieerde bankrekeningen, waarop zij, verdachte, geen recht had,
terwijl zij wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten haar recht op een (voorschot) huur en/of zorg toeslag en/of bijstandsuitkering en/of werkeloosheidsuitkering en/of kinderbijslag en/of kindgebonden budget, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming,
zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van een ter zitting gevoerd verweer

De verdediging heeft ter zitting vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft een zeer traditioneel huwelijk, wat betekent dat haar man de baas is, hij alle beslissingen neemt en hij haar enige kenbron is. Zij wist niets van haar inlichtingenplicht naar de overheidsinstanties. De verdachte heeft dan ook niet opzettelijk haar inlichtingenplicht geschonden.
Het hof overweegt als volgt.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en door de verdediging grotendeels in hoger beroep herhaald, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Zo heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zij in 2017 is verhuisd naar Engeland en desgevraagd heeft zij verklaard dat zij samen met haar man in de woning [adres 2] woonde. Haar kinderen waren volgens haar al eerder voor hun studie vertrokken naar Engeland.
Uit het dossier blijken echter de volgende feiten en omstandigheden. De verdachte staat sinds
1 november 2013 in Engeland ingeschreven en de dochter van de verdachte, [naam], heeft op
30 april 2014 verklaard dat haar ouders ook in Engeland waren. Verder zijn in 2016 Pakistaanse mannen aangetroffen in de hiervoor bedoelde woning in Amsterdam Noord, hebben buren verklaard dat er drie Pakistaanse mannen op dat adres woonden en bij het bekijken van de beelden van een camera, die op de centrale toegangsdeur van voornoemde woning is geplaatst, is gebleken dat in de periode van
16 maart 2016 tot 2 mei 2016 de verdachte in het geheel niet is waargenomen op deze beelden. Nu de verklaring van de verdachte op essentiële punten in strijd is met de bewijsmiddelen, stelt het hof haar verklaring – die mede inhoudt dat zij van niks wist - als ongeloofwaardig ter zijde.
De bijstandsuitkering is door de verdachte en haar man samen aangevraagd, waarbij de verdachte ook een handtekening heeft gezet onder de aanvraag. Zij hebben op 7 juni 2012 een uitkering voor een gezamenlijke huishouding aangevraagd, terwijl uit het dossier blijkt dat [naam] al vanaf 22 juni 2006 in Engeland staat ingeschreven. In de toekenningsbrief van de bijstandsuitkering staat de verplichting vermeld om wijzigingen in haar persoonlijke of financiële situatie door te geven. Nu de verdachte niet heeft doorgegeven dat haar man reeds in 2006 in Engeland woonde en dat zij per 1 november 2013 is verhuisd naar Engeland, heeft zij haar inlichtingenplicht geschonden.
Niet is komen vast te staan dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten de in de tenlastelegging genoemde gegevens te verschaffen aan de Belastingdienst (Toeslagen) nu niet genoegzaam is komen vast te staan dat zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [naam] werkte en dat genoemde toeslagen en kindgebonden budget ook na haar verhuizing naar Engeland op de rekening van [naam] werd gestort. Ten aanzien van de kinderbijslag bevat het dossier onvoldoende bewijs dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten aan de SVB door te geven dat de kinderen waren verhuisd naar Engeland. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat zij wist dat, vanaf het moment dat de kinderen in Engeland woonden, in Nederland kinderbijslag werd betaald.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 7 juni 2012 tot en met 28 februari 2017, te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of te Groot-Brittannië, in strijd met een haar bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting,
te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 Wet werk en bijstand (Wwb) (geldend tot januari 2015) en/of artikel 17 Participatiewet vanaf 1 januari 2015,
telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Amsterdam,
immers heeft verdachte telkens verzuimd te melden dat zij en haar partner niet meer in Nederland woonachtig waren,
waardoor over de jaren 2012 en 2013 en 2014 en 2015 en 2016 door de gemeente Amsterdam uitbetalingen zijn gedaan op de bankrekening van verdachte en/of aan haar familie gelieerde bankrekeningen, waarop zij, verdachte, geen recht had,
terwijl zij redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten haar recht op een bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming,
zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming danwel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een lange periode mede geprofiteerd van de ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering. Het bruto bedrag waarvoor de gemeenschap benadeeld is, beloopt volgens het dossier € 74.008,07. Dergelijk langdurig misbruik van de sociale voorzieningen dient streng te worden bestraft.
Gelet op de ernst en de duur van het feit acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. In de ter zitting naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding een taakstraf gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschrift wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. N.A. Schimmel en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 november 2019.
Mr. van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]