ECLI:NL:GHAMS:2019:4315

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
200.252.341/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vernietiging van vonnis in reconventie en toewijzing van vordering tot betaling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellante sub 2], zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 12 september 2018 was gewezen. De kantonrechter had hen als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie, en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, aangemerkt. In hoger beroep hebben de appellanten hun vordering in reconventie gehandhaafd, die betrekking heeft op kosten die zij hebben gemaakt in verband met de beëindiging van hun samenwoning met [geïntimeerde]. De appellanten vorderden een bedrag van € 4.292,26, terwijl de kantonrechter in eerste aanleg slechts een bedrag van € 91,65 had toegewezen.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft [geïntimeerde] aangegeven zich niet langer te verzetten tegen de vordering van de appellanten tot betaling van € 4.292,26. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van de appellanten, nu deze niet meer wordt betwist, alsnog zal worden toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter in reconventie gedeeltelijk vernietigd en de vordering van de appellanten in zoverre toegewezen. De kosten van het geding in hoger beroep zijn verrekend, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft verder bepaald dat de eerdere veroordeling van de kantonrechter in conventie ongewijzigd blijft, aangezien het hoger beroep zich niet uitstrekt tot die geschilpunten.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de proceskostenverrekening in zaken tussen aanverwanten, in dit geval tussen zussen en de echtgenoot van een van hen. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter in reconventie gedeeltelijk herzien en de vordering van de appellanten toegewezen, wat leidt tot een wijziging van het dictum van het eerdere vonnis.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.252.341/01
zaaknummer rechtbank (Noord-Holland) : 6858552 CV EXPL 18-2680
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 december 2019
inzake

1.[appellant sub 1] en

2.
[appellante sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.J. Jorna te Den Helder,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.E.M. Elbertse te Vlaardingen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant sub 1] , [appellante sub 2] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant sub 1] en [appellante sub 2] zijn bij dagvaarding van 11 december 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, hierna ‘de kantonrechter’, van 12 september 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen hen als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie, en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Bij de memorie van grieven hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] gesteld zich te kunnen verenigen met de beslissing van de kantonrechter ten aanzien van de vordering van [geïntimeerde] in conventie. Zij hebben het hoger beroep aldus beperkt tot het hierboven genoemde vonnis voor zover dat is gewezen in reconventie.
[appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben vervolgens geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis in reconventie zal vernietigen en alsnog hun vordering zoals in eerste aanleg in reconventie ingesteld zal toewijzen tot een bedrag van € 4.292,26, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft op haar beurt geconcludeerd, kort gezegd en voor zover van belang, zich niet langer te verweren tegen de hierboven genoemde vordering van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] en zich bij toewijzing daarvan neer te leggen, met dien verstande dat zij zich verzet tegen een veroordeling harerzijds in de proceskosten.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.7, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Over de juistheid van die feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend nog aan de orde de vordering die [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in eerste aanleg in reconventie hebben ingesteld en in hoger beroep hebben gehandhaafd. Deze vordering heeft betrekking op de afwikkeling van de rechtsverhouding die tussen partijen heeft bestaan doordat zij enige jaren met elkaar hebben samengewoond en doordat in verband met de beëindiging van die samenwoning bepaalde kosten zijn gemaakt, die – naar eigen zeggen – voor rekening van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zijn gekomen.
3.2.
[appellant sub 1] en [appellante sub 2] stellen zich op het standpunt dat zij als uitvloeisel van het bovenstaande recht hebben op betaling van € 4.292,26 door [geïntimeerde] . Hun vordering strekt tot betaling van dit bedrag. Bij het bestreden vonnis is de vordering slechts voor een beperkt deel toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 91,65. Het hoger beroep wil de toewijzing bewerkstelligen van het in eerste aanleg afgewezen deel. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben hiertoe één grief voorgesteld.
3.3.
Naar uit de stellingen van [geïntimeerde] in de memorie van antwoord blijkt, verweert laatstgenoemde zich niet langer tegen toewijzing van de vordering tegen haar tot een bedrag van € 4.292,26. De vordering van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zal daarom, als onweersproken, alsnog tot dat bedrag worden toegewezen. De eerdere veroordeling van [geïntimeerde] zal in deze zin worden gewijzigd. Het voorgaande brengt mee dat de grief niet hoeft te worden besproken, bij gebrek aan voldoende belang.
3.4.
De slotsom is dat het bestreden vonnis in reconventie gedeeltelijk zal worden vernietigd en dat in zoverre opnieuw zal worden beslist zoals hieronder te vermelden. [appellante sub 2] en [geïntimeerde] zijn zussen en [appellant sub 1] is de echtgenoot van [appellante sub 2] , dus een aanverwant in dezelfde graad. De kosten van het geding in hoger beroep zullen daarom tussen partijen worden verrekend zodanig, dat daarvan iedere partij de eigen kosten draagt.
3.5.
Het hoger beroep strekt zich niet uit tot de geschilpunten waarover de kantonrechter in conventie heeft beslist, zodat die aan het oordeel van het hof zijn onttrokken. De veroordeling van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] die bij het vonnis in conventie is uitgesproken, blijft daarom ongewijzigd in stand.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis in reconventie waarvan beroep – uitsluitend – voor zover [geïntimeerde] daarbij onder 6.5 van het dictum is veroordeeld tot betaling van € 91,65 aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] en,
in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat onder 6.5 van het dictum van dat vonnis in plaats van ‘€ 91,65’ moet worden gelezen: ‘€ 4.292,26’;
bekrachtigt het vonnis in reconventie waarvan beroep voor al het overige;
verrekent de kosten van het geding in hoger beroep zodanig, dat daarvan iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, W.H.F.M. Cortenraad en A.S. Dogan en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 december 2019.