ECLI:NL:GHAMS:2019:4296

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
23-000411-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernieling van autobanden van ex-partner en diens nieuwe vriendin

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van autobanden van de voertuigen van haar ex-partner, diens nieuwe vriendin en haar moeder. De feiten vonden plaats in 2018, waarbij de verdachte op verschillende data autobanden van meerdere voertuigen heeft lekgestoken en besmeurd met verf. De verdachte heeft haar daden gepleegd uit wrok jegens haar ex-partner, wat leidde tot financiële schade voor de gedupeerden en gevoelens van onrust in de woonomgeving. Het hof heeft de verdachte een geheel voorwaardelijke straf opgelegd, rekening houdend met haar borderline persoonlijkheidsstoornis, en heeft bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder reclasseringstoezicht en een contactverbod met de gedupeerden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] schadevergoeding hebben ontvangen, terwijl de vordering van [benadeelde 4] niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, evenals de gevolgen van de media-aandacht die de zaak heeft gekregen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000411-19
datum uitspraak: 3 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-178200-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 november 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 8 september 2018 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk meerdere althans een autoband(en) van een personenauto (Citroën C1, [kenteken 1]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
zij op of omstreeks 19 juli 2018 te Heemstede opzettelijk en wederrechtelijk meerdere althans een auto('s)(banden)van meerdere en/of een personenauto(s) (Mercedes [kenteken 2]) en/of (Volkswagen Golf [kenteken 3]) en/of , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 4] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
zij op of omstreeks 26 juli 2018 te Heemstede opzettelijk en wederrechtelijk meerdere althans een personenauto (Mercedes Cabrio SLK 200/roadster [kenteken 4]) , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 2] toebehoorde,heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 8 september 2018 te Nieuw-Vennep opzettelijk en wederrechtelijk autobanden van een personenauto (Citroën C1, [kenteken 1]) die aan [benadeelde 1] toebehoorden, heeft vernield.
2.
zij op 19 juli 2018 te Heemstede opzettelijk en wederrechtelijk autobanden van personenauto’s (Mercedes [kenteken 2] en Volkswagen Golf [kenteken 3]), die aan [benadeelde 4] onderscheidenlijk [benadeelde 3] toebehoorden, heeft vernield.
3.
zij op 26 juli 2018 te Heemstede opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Mercedes Cabrio SLK 200, [kenteken 4]) die aan [benadeelde 2] toebehoorde, heeft beschadigd.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen,
meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis en tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zijn als bijzondere voorwaarden gesteld het naleven van een plicht zich te melden bij de reclassering, het ondergaan van een behandeling (VERS-training en individueel behandeltraject) bij centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag, een contactverbod met [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 1] en een verbod zich binnen een straal van 500 meter van de woonadressen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] te bevinden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en dat daarbij dezelfde bijzondere voorwaarden worden gesteld als in eerste aanleg is gedaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernielingen door autobanden van drie auto’s die in gebruik waren bij haar ex-partner, diens nieuwe vriendin en haar moeder lek te steken en aan de beschadiging van een andere auto van de nieuwe vriendin door deze met verf te bekladden. De verdachte is gekomen tot haar daden uit wrok jegens haar ex-partner, maar heeft haar frustraties dus ook botgevierd op relatieve buitenstaanders. Aldus heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de gedupeerden en hen financiële schade berokkend. Bovendien veroorzaken dergelijke vernielingen gevoelens van onrust bij de gedupeerden, maar ook voor de andere bewoners van de woonwijken waarin die voertuigen stonden geparkeerd. In soortgelijke gevallen pleegt een forse taakstraf te worden opgelegd. De geldboete die door de raadsvrouw wordt voorgestaan kan in een zaak als deze dan ook niet worden gezien als een passende strafmodaliteit.
Blijkens een rapport van psycholoog [naam] van 18 december 2018 is de verdachte behept met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Haar persoonlijkheidsstructuur heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de totstandkoming van het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt de verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen. Nu de conclusies van de deskundige worden gedragen door haar bevindingen, neemt het hof die over en maakt die tot de zijne. Dit betekent dat het hof de verdachte de bewezen feiten in verminderde mate toerekent. Dit heeft een matigend effect op de op te leggen straf. Hiermee rekening houdend acht het hof een taakstraf van 80 uren passend.
Ter beteugeling van het recidivegevaar dat de verdachte vooral vanwege haar persoonlijkheidsproblematiek in zich bergt heeft de psycholoog geadviseerd de verdachte onder reclasseringstoezicht te stellen en haar door het stellen van een bijzondere voorwaarde te verplichten tot het ondergaan van een ambulante behandeling (VERS-training en zo nodig en individueel behandeltraject) bij centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag. Bij rapport van 14 januari 2019 heeft Reclassering Nederland zich bij dit advies aangesloten.
Het hof acht het in het belang van de verdachte én de samenleving dat de verdachte een dergelijke behandeling ondergaat en dat daarop en op haar welbevinden toezicht wordt gehouden door de reclassering. Reeds daarom bestaat er aanleiding een deel van de taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen en daarbij de geadviseerde bijzondere voorwaarden te stellen. Anders dan de raadsvrouw, maar met de advocaat-generaal acht het hof het bovendien aangewezen dat de verdachte ter voorkoming van nieuwe incidenten een contactverbod met de gedupeerden opgelegd krijgt, maar een locatieverbod vindt het hof onvoldoende proportioneel.
Bij de strafoplegging betrekt het hof daarnaast nog het volgende.
De ex-partner van de verdachte en diens nieuwe vriendin hebben zich gewend tot het televisieprogramma ‘[programma]’. Dit heeft ertoe geleid dat in een uitzending van 23 juni 2019 uitgebreid aandacht is besteed aan hetgeen zich tussen de verdachte en de gedupeerden zou hebben voorgedaan. Daarbij is de verdachte neergezet als een “gestoorde, knettergekke ex”, heeft die vriendin de verdachte in een interview beschuldigd van de tenlastegelegde handelingen, maar ook van een reeks andere (vooralsnog onbewezen) gedragingen, zijn er camerabeelden afgespeeld van de hier ten laste gelegde vernielingen en de beschadiging van de auto van genoemde vriendin en is een aangifte uit het voorliggende dossier in beeld gebracht. Vervolgens is te zien hoe een programmamaker de verdachte bij haar werk opwacht en aanspreekt. Hierop confronteert hij haar in het openbaar met de gewraakte vernielingen en beschadiging, maar ook met de andere gedragingen waar genoemde vriendin de verdachte van beticht. Ondanks dat de verdachte op beheerste wijze te kennen geeft geen behoefte te hebben aan een gesprek met de programmamaker en rustig haar weg vervolgt, blijft de programmamaker, gevolgd door zijn cameraploeg, haar achtervolgen en confronteren met de door de vriendin gerapporteerde gedragingen die de programmamaker geheel voor waar aanneemt. Hieraan komt pas een einde als de verdachte in de metro stapt, de programmamaker haar ten overstaan van andere reizigers naroept en de metrodeuren sluiten.
Voor veel personen in de privé- en werkomgeving van de verdachte was duidelijk dat de vrouw die in het programma als dader werd gepresenteerd de verdachte betrof, onder meer omdat zij door de programmamaker bij haar voornaam werd aangesproken en er van haar Facebookpagina afkomstige niet-geanonimiseerde foto’s werden getoond. Volgens de verdachte heeft haar ex-partner Bureau Integriteit van haar werkgever daags vóór de uitzending geattendeerd op de naderende uitzending. Deze stelling is aannemelijk, omdat uit een brief van haar leidinggevende blijkt dat naar aanleiding van een melding van ‘de wederpartij’ bij Bureau Integriteit een onderzoek naar de verdachte is gestart, dat overigens niet heeft geleid tot het nemen van (disciplinaire) maatregelen. Ten gevolge van de spanningen die de televisie-uitzending en de nasleep daarvan bij de verdachte teweeg hebben gebracht is zij uitgevallen op haar werk en is zij – hoewel weer aan het re-integreren – nog niet volledig aan de slag.
Het hof doet niets af aan de ernst van de bewezenverklaarde vernielingen en beschadiging en de impact die deze op de gedupeerden hebben gehad. Echter, de daarop volgende handelingen van de ex-partner en diens nieuwe vriendin hebben geleid tot iets wat sterk het karakter draagt van
naming and shaming, zonder deugdelijk wederhoor, met alle gevolgen voor de verdachte van dien. Daarvoor is naar het oordeel van het hof in een rechtstaat geen plaats, te minder nu de incidenten die in de uitzending centraal stonden nog onder de rechter waren. In dit alles wordt aanleiding gezien de op te leggen taakstraf geheel in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke straf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg met een formulier van 7 januari 2019 in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.303,92 ter compensatie van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.086,00 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering voor een bedrag van € 4.950,00 wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof overweegt als volgt
De raadsvrouw heeft de vordering van de benadeelde partij namens de verdachte uitvoerig gemotiveerd betwist, met name met betrekking tot het optreden van schade en de opgevoerde omvang daarvan. Gelet op die gemotiveerde betwisting vergen de regels van het burgerlijk procesrecht nadere bewijslevering waarvoor in het strafproces geen plaats is. Daarom levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan in de vordering dus niet worden ontvangen en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00, bestaande uit € 150,00 ter compensatie van materiële schade en € 50,00 ter compensatie van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00 ter vergoeding van materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering voor een bedrag van € 150,00 wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte tot een bedrag van € 150,00 rechtstreeks materiële schade heeft geleden, gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zoverre in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg met een formulier van 7 januari 2019 in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 543,13 ter compensatie van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 263,13 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering voor een bedrag van € 263,13 wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte tot een bedrag van € 264,13 materiële rechtstreeks schade heeft geleden, gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in zoverre in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.963,52. Bij het vonnis waarvan beroep is deze vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de benadeelde partij opnieuw niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering. De raadsvrouw heeft zich bij de beslissing van de politierechter aangesloten.
Het hof overweegt als volgt.
Niet gebleken is dat de in het schadeonderbouwingsformulier genoemde natuurlijke persoon bevoegd/gemachtigd is namens de [benadeelde 4] in rechte op te treden. Het zou in deze fase van het strafproces een onevenredige belasting van het strafgeding vormen de benadeelde partij daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen en die slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
-
zich meldt bij Reclassering Nederland, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht, en zich houdt aan de in dat verband door de reclassering te geven aanwijzingen;
- zich voor persoonlijkheidsproblematiek onder ambulante behandeling stelt van centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag, of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling, en zich houdt aan de aanwijzingen die in dat verband haar door of namens haar behandelaars worden
gegeven, een en ander zo lang als de reclassering in overleg met die behandelaars noodzakelijk acht;
- geen direct of indirect contact zoekt of opneemt met [benadeelde 2] (geboren op [geboortedag 2] 1970 te [geboorteplaats 2]), [benadeelde 3] (geboren op [geboortedag 3] 1971 te [geboorteplaats 3]) en [benadeelde 1] (geboren op [geboortedag 4] 1943 te [geboorteplaats 4]).
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 263,13 (tweehonderddrieënzestig euro en dertien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 263,13 (tweehonderddrieënzestig euro en dertien cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 juli 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 december 2019.
=========================================================================
[…]