ECLI:NL:GHAMS:2019:4285

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
23-002484-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake jeugdzaak met bewezenverklaring van gevaarlijk rijgedrag en rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, werd beschuldigd van gevaarlijk rijgedrag en het rijden zonder rijbewijs. De tenlastelegging betrof een incident op 9 november 2017 te Amsterdam, waarbij de verdachte met hoge snelheid een voetganger en een hond raakte, en vervolgens tegen een lichtmast en een geparkeerde auto botste. De verdachte ontkende de bestuurder te zijn geweest en wees een medeverdachte aan als de werkelijke bestuurder. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte niet consistent waren, en dat de getuigenverklaring van een derde partij de geloofwaardigheid van de verdachte ondermijnde. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en het vonnis van de kantonrechter vernietigd. De opgelegde straf bestond uit een geldboete van € 1.360,00 en 23 dagen jeugddetentie, zonder ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals het blanco strafblad van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002484-19
datum uitspraak: 28 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2019 (abusievelijk ook geregistreerd op 3 juni 2019) in de strafzaak onder parketnummer 13-028544-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de kantonrechter toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 9 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als bestuurder dan wel (mede) passagier, van/in een (personen)auto (kenteken [kenteken 1]), daarmee rijdende op de weg, het Langbroekpad, (komende vanaf een parkeerplaats) met een (te) hoge snelheid in de richting van een passant/voetganger, te weten [slachtoffer] is/zijn gereden, als gevolg waarvan voornoemde [slachtoffer] opzij/weg moest springen om een aanrijding met voornoemde (personen)auto (kenteken [kenteken 1]) te voorkomen en/of waarbij de (personen)auto (kenteken [kenteken 1]) een hond heeft geraakt en/of waardoor verdachte en/of haar mededader (vervolgens) de macht over het stuur verlo(o)r(en) en/of de (personen)auto (vervolgens) over de kop is geslagen en/of (vervolgens) een lichtmast en/of een aldaar geparkeerde (personen)auto (kenteken [kenteken 2]) heeft geraakt en/of op de bestuurderszijde tot stilstand is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte, en/of haar mededader, gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
zij op of omstreeks 9 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, een (personen)auto (kenteken [kenteken 1]) heeft gereden op de weg, het Langbroekpad, zonder dat aan haar door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt.

Bespreking bewijsverweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van het haar ten laste gelegde nu zij niet degene was die de auto bestuurde. De verdachte heeft van meet af aan ontkend de bestuurder te zijn geweest en heeft mede-verdachte [medeverdachte] aangewezen als de bestuurder van de auto, hetgeen door [medeverdachte] is bevestigd. De verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] zijn in hoofdlijnen gelijkluidend en daarmee geloofwaardig. Slechts één getuige heeft verklaard dat de verdachte de bestuurster was.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Een auto met het kenteken [kenteken 1] heeft op 9 november 2017 te Amsterdam op het Langbroekpad met hoge snelheid gereden in de richting van [slachtoffer], zij heeft opzij moeten springen, waarna de auto een hond heeft geraakt, over de kop is geslagen en een lichtmast en een andere auto heeft geraakt.
Het hof constateert dat de verdachte en [medeverdachte] eensluidend hebben verklaard dat [medeverdachte] degene was die ten tijde van belang de auto bestuurde.
Het hof constateert echter ook dat de verdachte en [medeverdachte] niet eensluidend hebben verklaard over hoe de wisselingen van plek in de auto, voorafgaand aan het ongeval, zouden hebben plaatsgevonden.
Zo heeft de verdachte bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat zij twee keer met [medeverdachte] van plaats in de auto is gewisseld. Bij de eerste keer zijn zij beiden uitgestapt en buiten de auto om gelopen. De verdachte kwam door die wissel op de bestuurdersplaats te zitten en [medeverdachte] op de bijrijdersplaats. Bij de tweede wissel, waarbij de verdachte van de bestuurdersplaats naar de bijrijdersplaats wisselde en [medeverdachte] weer op de bestuurdersplaats kwam te zitten, zijn zij beiden in de auto gebleven tijdens de wisseling van plaats in de auto.
heeft daarentegen bij de politie verklaard dat de verdachte bij deze tweede wissel buiten om is gegaan en hij in de auto van plaats is gewisseld.
Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen op het punt van de wisselingen van plek in de auto en daarmee hun positie in de auto ten tijde van het ongeval. De verdachte heeft daarbij ook ter terechtzitting in hoger beroep geen afdoende verklaring kunnen geven over hoe het kan dat [medeverdachte] en zij, in een kort tijdsbestek, in de auto van plaats hebben kunnen wisselen.
Het hof hecht wel geloof aan de objectieve en consistente verklaringen welke de getuige [getuige] zowel bij de politie als de rechter-commissaris heeft afgelegd, te weten dat er slechts één wissel van positie heeft plaatsgevonden en dat het de verdachte was die ten tijde van het ongeval de auto bestuurde.
Het hof stelt vast dat deze bevindingen van getuige [getuige] steun vinden in de verklaringen van zowel [medeverdachte] als de verdachte. Uit het dossier blijkt dat de auto uiteindelijk op zijn linkerzijkant, de bestuurderskant, tot stilstand is gekomen. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij nadien via het open bijrijdersraam als eerste uit de auto is geklommen terwijl de verdachte bij de politie heeft verklaard dat zij na het ongeluk onderaan zat, dat [medeverdachte] boven haar kwam en bij de kantonrechter dat zij toen de auto op zijn zijkant tot stilstand was gekomen onderaan lag.
Deze verklaringen versterken het beeld dat ten tijde van het ongeval de verdachte op de bestuurdersstoel zat en [medeverdachte] op de bijrijdersstoel, zoals getuige [getuige] heeft verklaard.
Gelet op bovenstaande acht het hof het niet geloofwaardig dat er een tweede wissel van positie van plek in de auto heeft plaatsgevonden en is het hof er van overtuigd dat het verdachte is geweest die de auto bestuurde ten tijde van het ongeval. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 9 november 2017 te Amsterdam, als bestuurder van een personenauto (kenteken [kenteken 1]), daarmee rijdende op de weg, het Langbroekpad, met een hoge snelheid in de richting van een voetganger, te weten [slachtoffer] is gereden, als gevolg waarvan voornoemde [slachtoffer] opzij moest springen om een aanrijding met voornoemde personenauto (kenteken [kenteken 1]) te voorkomen en waarbij de personenauto (kenteken [kenteken 1]) een hond heeft geraakt en de personenauto over de kop is geslagen en een lichtmast en een aldaar geparkeerde personenauto (kenteken [kenteken 2]) heeft geraakt en op de bestuurderszijde tot stilstand is gekomen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
zij op 9 november 2017 te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto (kenteken [kenteken 1]) heeft gereden op de weg, het Langbroekpad, zonder dat aan haar door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte in eerste aanleg voor het onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 1000,00 subsidiair 20 dagen jeugddetentie, waarvan € 750,00 subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk en voor het onder 2 bewezen verklaarde tot een geldboete van € 360,00 subsidiair 6 dagen jeugddetentie, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1360,00 alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden.
De raadsman heeft het hof verzocht bij een strafoplegging in strafmatigende zin rekening te houden met het feit dat de verdachte een blanco strafblad heeft, lang onder de dreiging van deze strafzaak heeft geleefd en dat het verder goed gaat met de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs, schuldig gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag. Slachtoffer [slachtoffer] heeft slechts aan een aanrijding met de, met hoge snelheid op haar afrijdende door de verdachte bestuurde, auto kunnen ontkomen door snel weg te springen. Zij stond op dat moment doodsangsten uit. Haar hond is wel door de auto geraakt. Vervolgens is de verdachte tegen een lichtmast en een geparkeerde auto aangereden, als gevolg waarvan schade en overlast is ontstaan. Het hof rekent dit de verdachte aan.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport gedateerd op 4 oktober 2018 geadviseerd aan de verdachte, indien schuldig bevonden, een geldboete op te leggen. Voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep heeft de Raad voor de Kinderbescherming per e-mailbericht van 5 november 2019 aan het ressortsparket bericht dit advies te handhaven.
Het hof heeft verder meegewogen dat de verdachte, naar blijkt uit een op haar naam staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 november 2019 voor en na het ten laste gelegde feit niet met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Met de advocaat-generaal ziet hof, alles afwegende, geen aanleiding om een deel van de geldboete voorwaardelijk op te leggen.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof, alles afwegende, geen aanleiding tot het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g,77l en 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.360,00 (duizend driehonderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 november 2019.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]