ECLI:NL:GHAMS:2019:4282

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
001268-19 (rekestnummer) en 23-003980-17 (parketnummer)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering van betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de verzoeker, die in Vietnam is geboren in 1958 en momenteel onder bewind staat. De verzoeker had eerder een verplichting opgelegd gekregen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 156.519,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag was vastgesteld bij arrest van het hof op 18 april 2019. De verzoeker heeft op 11 oktober 2019 een verzoek ingediend om het resterende bedrag van € 144.948,36 kwijt te schelden of te matigen, onderbouwd met argumenten over haar ernstige gezondheidstoestand, waaronder kanker, en haar financiële situatie, die als schrijnend werd omschreven.

Tijdens de behandeling van het verzoek in raadkamer op 15 november 2019, zijn zowel de advocaat-generaal als de verzoeker, bijgestaan door haar advocaat, gehoord. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een betalingsregeling van € 100,00 per maand met de verzoeker wil treffen. De verzoeker heeft echter aangevoerd dat zij door haar ziekte en financiële situatie niet in staat is om aan de betalingsverplichting te voldoen. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, waaronder haar gezondheid en financiële situatie, in overweging genomen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet in staat is om het volledige bedrag te betalen, maar dat het ook niet aannemelijk is dat zij helemaal niet kan betalen. Daarom heeft het hof besloten om de resterende betalingsverplichting te matigen tot € 20.000,00 en heeft het hof aansluiting gezocht bij de voorgestelde afbetalingsregeling van het CJIB. De beslissing is genomen met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid, waarbij de omstandigheden van de verzoeker zwaar hebben gewogen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: 001268-19
Parketnummer: 23-003980-17
Datum uitspraak: 29 november 2019
Beschikking gegeven op het verzoekschrift van 9 oktober 2019, op grond van artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ingediend door de verzoeker:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] (Vietnam) op [geboortedag] 1958,
wonende te [adres] .

Procesgang

Aan de verzoeker is bij arrest van dit hof van 18 april 2019 de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 156.519,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de verzoeker is bij een op 11 oktober 2019 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift op grond van artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verzocht om het resterende ingevolge de ontnemingsmaatregel te betalen bedrag van € 144.948,36 kwijt te schelden dan wel te matigen.
Het hof heeft het verzoek behandeld in raadkamer van 15 november 2019, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en de verzoeker, bijgestaan door mr. B.K.M. Fritz, advocaat te Haarlem.

Beoordeling van het verzoek

Tijdens het onderzoek in raadkamer is door de advocaat-generaal een brief van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van 1 november 2019 overgelegd en uit die brief blijkt dat van de ontnemingsmaatregel nog een bedrag van € 144.948,36 resteert. Ook blijkt uit die brief dat het CJIB op 2 oktober 2019 een schikkingsvoorstel van de bewindvoerder van de verzoeker heeft ontvangen. Het voorstel houdt in dat de verzoeker € 100,- per maand op het openstaande bedrag zal aflossen Het CJIB heeft besloten de (onderhavige) beschikking van het hof af te wachten, alvorens een betalingsregeling met de verzoeker overeen te komen.
De raadsman heeft volledige kwijtschelding van de opgelegde betalingsverplichting verzocht. Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van evidente betalingsonmacht bij de verzoeker. De verzoeker staat onder intensieve controle wegens een ernstige ziekte, namelijk kanker aan diverse organen en ledenmaten. Sommige organen zijn verwijderd ter voorkoming van uitzaaiing. De verzoeker is nauwelijks in staat zich te verplaatsen en zij is daarom hulpbehoevend ten aanzien van haar fysieke gesteldheid. Volgens de raadsman stellen medici zich op het standpunt dat de fysieke situatie van de verzoeker buitengewoon slecht is en het perspectief zeer somber. De verzoeker heeft de huurpenningen, die zij ontving, gebruikt om de hypotheek te betalen. De raadsman stelt dat de verzoeker volgens de bewindvoerder geen vermogen meer heeft. Zij heeft een bijstandsuitkering en deze situatie zal, gelet op haar opleiding en verslechterende ziekteverloop, niet veranderen. Zij houdt € 50,00 per maand over om van te leven. Als zij € 100,00 per maand moet betalen, houdt zij € 25,00 per week over.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het CJIB met de verzoeker een afbetalingsregeling treft van € 100,00 per maand.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat artikel 577b, tweede lid, Sv de rechter de mogelijkheid biedt tot kwijtschelding of vermindering van het ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vastgestelde (in dit geval: resterende) bedrag. Bij de beoordeling van een verzoek tot vermindering of kwijtschelding heeft te gelden dat de verzoeker aan de hand van verifieerbare gegevens aannemelijk dient te maken dat hij of zij niet (meer) in staat is de aan hem of haar opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat te voldoen en ook in de toekomst daaraan niet zal kunnen voldoen.
Het hof heeft bij de beoordeling van onderhavig verzoekschrift acht geslagen op de door de verzoeker aangevoerde persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder de gezondheidssituatie (en de daarmee samenhangende korte levensverwachting) en de onderbewindstelling van de verzoeker. Uit de door de raadsman overgelegde stukken blijkt dat de verzoeker onder behandeling is vanwege schildklierkanker, in 2015 bij haar borstkanker is geconstateerd en in de follow up daarvan nierkanker is geconstateerd (brief van internist [naam 1] van 12 april 2017). Wat de financiële positie van de verzoeker betreft, heeft de raadsman een overzicht van de schulden van de verzoeker overlegd, welke schulden oplopen tot (in totaal) ruim € 217.000,00 euro. De civiel bewindvoerder [naam 2] noemt de situatie van de verzoeker “schrijnend, zeker in combinatie met de medische problematiek” (brief van [naam 2] van 7 oktober 2019).
Het hof acht aannemelijk dat de draagkracht van de verzoeker onvoldoende is en ook in de toekomst onvoldoende zal zijn om aan de opgelegde betalingsverplichting volledig te voldoen. Het hof acht het evenwel niet aannemelijk dat de verzoeker in het geheel niet aan de betalingsverplichting kan voldoen. Op basis van het voorgaande acht het hof geen termen aanwezig om de betalingsverplichting van de verzoeker in zijn geheel kwijt te schelden, maar zal het hof het resterende door de verzoeker te betalen bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel naar redelijkheid en billijkheid matigen.
Het verzoek zal daarom worden toegewezen in dier voege dat het thans nog resterende bedrag van de betalingsverplichting op grond van de ontnemingsmaatregel zal worden verminderd tot een bedrag van € 20.000,00. Tevens zoekt het hof aansluiting bij een afbetalingsregeling met het CJIB van € 100,00 per maand.

BESLISSING

Het hof:
Wijst toe het verzoek en vermindert de bij arrest van dit hof van 18 april 2019 aan verzoeker opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in die zin dat de resterende betalingsverplichting wordt gesteld op € 20.000 (twintigduizend).
Aldus gegeven door: mr. A.P.M. van Rijn, voorzitter, mr. E. van Die en mr. A. Dantuma-Hieronymus, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, door de oudste raadsheer en griffier ondertekend en op 29 november 2019 ter openbare zitting uitgesproken.
[…]