Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
[geïntimeerde sub 3],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De voorzieningenrechter had op 8 november 2018 geoordeeld dat [appellant] een dakterras had aangelegd dat zich binnen twee meter van de erfgrens bevond, wat in strijd is met artikel 5:50 BW. [geïntimeerden], de buren van [appellant], vorderden de verwijdering van het dakterras en het hekwerk, omdat dit hen hinderde in hun privacy en uitzicht. Het hof heeft de feiten die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, maar heeft ook de aanvullende feiten van [appellant] in overweging genomen. Het hof oordeelt dat [geïntimeerden] een spoedeisend belang hadden bij hun vordering, ondanks de tijd die verstreken was sinds de aanleg van het dakterras. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij toestemming had gekregen van [geïntimeerde sub 3] voor de aanleg van het dakterras. Het hof concludeert dat de belangen van [geïntimeerden] zwaarder wegen dan die van [appellant], en bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.