ECLI:NL:GHAMS:2019:4277

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
23-001259-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake niet doen van aangifte van liquide middelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1974, had op 8 januari 2018 te Schiphol een geldbedrag van € 10.000 bij zich, maar heeft nagelaten om aangifte te doen bij de Douane, zoals vereist op grond van de Verordening (EU) nummer 1889/2005. De verdachte stelde dat hij dacht dat hij slechts € 9.000 bij zich had en dat een deel van het geld niet van hem was. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk niet aan zijn aangifteplicht had voldaan, aangezien hij wist dat hij een bedrag vervoerde dat de grens van € 10.000 overschreed. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter, dat geen straf had opgelegd, en legde een voorwaardelijke geldboete van € 500 op, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar. Het hof overwoog dat de verdachte door zijn handelen de controle door de Douane had ontdoken en dat hij extra zorgvuldigheid had moeten betrachten gezien zijn zakelijke belangen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001259-19
datum uitspraak: 29 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer
96-207858-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 november 2019.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 januari 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, al dan niet opzettelijk, niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van (schriftelijke) aangifte als bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EU) nummer 1889/2005 van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft hij, verdachte toen daar geen, een onvolledige of onjuiste aangifte gedaan terwijl hij die Gemeenschap binnenkwam of verliet en liquide middelen van 10.000 of meer vervoerde, te weten een geldbedrag van (in totaal) 10.000 euro.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bespreking bewijsverweren
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het niet voldoen aan zijn verplichting tot het doen van aangifte. Het bedrag dat de verdachte bij zich droeg was niet alleen van hem maar ook van de vriendin/vrouw van de verdachte (
het hof begrijpt steeds: [naam]) en van haar zus, zoals ook blijkt uit de schriftelijke verklaring van [naam] (
het hof begrijpt: van 28 oktober 2019). Hij dacht dat hij € 9.000,00, waarvan een deel bovendien niet van hem was, in zijn bezit had en dus niet aangifteplichtig was. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte geld bij zich droeg waarvan later bleek dat er vier biljetten van € 500,00 vals waren. De valse biljetten hebben geen waarde zodat de verdachte feitelijk minder dan €10.000,00 in zijn bezit had, aldus de raadsman.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Op 8 januari 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte een formulier laten invullen naar aanleiding van een verdenking van overtreding van de aangifteplicht. Bij de vraag op het formulier of de verdachte € 10.000,00 of meer bij zich heeft, heeft de verdachte geantwoord dat hij met € 9.000,00 contant geld reisde. Bij controle is vastgesteld dat niet aan de aangifteplicht van artikel 3 Verordening 1889/2005 is voldaan. Het niet aangegeven bedrag, dat in de handbagage van de verdachte is aangetroffen, bleek € 10.000,00 te zijn (proces-verbaal met nummer 2018-0203-00326 van 15 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], ongenummerde pagina’s
eneen geschrift, zijnde een controleformulier diepgaande controle aangifteplicht liquide middelen Verordening 1889/2005, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2]). De verdachte had hier aangifte van moeten doen. Dit heeft de verdachte nagelaten.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, dat hij in de veronderstelling was dat hij € 9.000,00 bij zich had ([naam] zou € 3.000,00 aan hem geven, maar zij gaf in totaal € 4.000,00), biedt geen soelaas. De verdachte had de door hem in ontvangst genomen biljetten eenvoudigweg moeten tellen teneinde het totale bedrag vast te kunnen stellen. Nu de verdachte ervan op de hoogte was dat hij een geldbedrag vervoerde waarvan hij wist dat de hoogte ervan rond de grens van de € 10.000 lag, heeft de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het niet voldoen aan zijn verplichting tot het doen van aangifte. De omstandigheid dat de verdachte niet de eigenaar was van het gehele bedrag van € 10.000,00 leidt niet tot een ander oordeel. Ook de omstandigheid dat een deel van het geld achteraf vals bleek te zijn, kan aan het voorgaanden niet afdoen. Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 januari 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk, niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van (schriftelijke) aangifte als bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EU) nummer 1889/2005 van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft hij, verdachte toen daar geen aangifte gedaan terwijl hij die Gemeenschap verliet en liquide middelen van 10.000 of meer vervoerde, te weten een geldbedrag van in totaal 10.000 euro.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
als degene, die uit hoofde van artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten verplicht is tot het doen van aangifte, deze aangifte opzettelijk niet doen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. In ieder geval dient geen voorwaardelijke geldboete van € 500,00 te worden opgelegd. Er loopt een onderzoek naar de verdachte in het kader van de Wet Bibob. De vergunning van de verdachte wordt reeds ingetrokken als de verdachte schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf, hetgeen enorme gevolgen zal hebben voor zijn bedrijf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geen aangifte gedaan bij de Douane van het feit dat hij een geldbedrag van in totaal € 10.000 bij zich had. Door zo te handelen heeft de verdachte niet voldaan aan zijn aangifteplicht en zowel de controle door de Douaneautoriteiten op de invoer van liquide middelen als de belasting ontdoken. Het hof rekent dit de verdachte aan. Gelet op zijn zakelijke belangen had van de verdachte extra zorgvuldigheid verwacht mogen worden.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10:1 van de Algemene douanewet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 5 februari 2018 onder CJIB nummer 201802030032601.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. E. van Die en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 november 2019.
De voorzitter en jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]