In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een pistool met bijbehorende munitie en het bezit van cocaïne. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf, die werd aangepast. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, maar het hof oordeelde dat, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand passend was. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie, wat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt. Daarnaast was er een hoeveelheid cocaïne aangetroffen, die de volksgezondheid ernstig bedreigt. Het hof heeft ook rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, zoals zijn begeleiding door het Leger des Heils en zijn inzet om zijn leven te verbeteren. Ondanks deze positieve ontwikkelingen oordeelde het hof dat de aard en ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Het hof heeft de straf deels voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaren, en heeft bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf.