ECLI:NL:GHAMS:2019:4227

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
23-002041-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling op basis van noodweer in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, maar heeft in hoger beroep een beroep op noodweer gedaan. De feiten van de zaak dateren van 21 juli 2017, toen er een fysieke confrontatie plaatsvond tussen de aangeefster en de toenmalige partner van de verdachte. De aangeefster heeft de partner van de verdachte met een hondenriem gewurgd, wat leidde tot een gewelddadige situatie. De verdachte heeft geprobeerd de aangeefster te stoppen door haar aan de haren te trekken en uiteindelijk heeft zij de aangeefster gebeten om zich te bevrijden. Het hof oordeelde dat de verdachte zich binnen de grenzen van noodweer heeft verdedigd, aangezien er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde mishandeling. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het ten laste gelegde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002041-18
datum uitspraak: 27 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-138391-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 november 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 21 juli 2017 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] aan haar haren te trekken en/of te bijten (in haar arm) en/of te schoppen tegen het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot het beroep op noodweer tot een ander oordeel komt dan de politierechter.

Vrijspraak

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde en daartoe onder meer aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Het hof stelt voorop dat onder mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. In het begrip ‘mishandeling’ ligt dus de wederrechtelijkheid van de gedraging besloten. Een rechtvaardigingsgrond kan zijn gelegen in noodweer. Voor noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
Op basis van het dossier, de beschikbare camerabeelden (waarop het gewraakte incident goeddeels is vastgelegd) en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Op 21 juli 2017 heeft een fysieke confrontatie plaatsgevonden tussen de aangeefster [benadeelde] en [naam], de toenmalige partner van de verdachte, waarbij de aangeefster [naam], terwijl hij na een val op de grond lag, met kracht een hondenriem op de keel heeft gezet. Daarna is zij op [naam] zitten, terwijl zij zijn keel met de hondenriem bleef dichtknijpen en teksten riep als ‘Ik maak je af!’ en ‘Het is klaar met jou’. [naam] lag op dat moment stil op de grond, mede omdat zijn schouder door de val uit de kom was geraakt. De verdachte heeft geprobeerd [benadeelde] tot stoppen te brengen, in eerste instantie mondeling. Toen dit geen effect sorteerde heeft zij getracht met haar heupen de aangeefster van [naam] af te duwen, andermaal tevergeefs. Vervolgens heeft de verdachte aan de haren van [benadeelde] getrokken. Ook dit zorgde er niet voor dat [benadeelde], die herhaaldelijk ‘Ik hang je op’ tegen [naam] riep, stopte met het dichtdrukken van diens keel. Hierop heeft de verdachte met haar lichaam de aangeefster van [naam] afgeduwd. Daardoor zijn de verdachte en de aangeefster omgevallen en over [naam] heen op de grond beland. Op dat moment heeft [naam] zich aan [benadeelde] kunnen ontworstelen, maar die laatste had inmiddels de arm om de nek van de verdachte geklemd. De verdachte heeft de aangeefster toen in haar arm gebeten om zichzelf bevrijden.
Naar het oordeel van het hof leverde het hierboven omschreven handelen van [benadeelde] een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding op van in eerste instantie het lijf van de toenmalige partner van de verdachte en vervolgens dat van de verdachte zelf. Hiertegen heeft de verdachte zich in het geweer mogen stellen op de wijze zoals zij gedaan heeft. Haar handelen is in beide gevallen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet te buiten gegaan. Daarbij wordt er betekenis aan toegekend dat de verdedigingshandelingen van de verdachte ten tijde van de aanval van de aangeefster op [naam] een opbouw hebben gekend en dat aannemelijk is dat de verdachte, toen de aangeefster een arm om haar nek klemde, zich feitelijk niet aan de conflictsituatie kon onttrekken.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte met vrucht een beroep kan doen op de rechtvaardigingsgrond noodweer. Gelet op hetgeen voorop is gesteld kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachtes tenlastegelegde gedragingen als wederrechtelijk en daarmee als mishandelend kunnen worden gezien. Zij zal daarom worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid
van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 november 2019.