ECLI:NL:GHAMS:2019:4223

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
23-003848-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met glas in discotheek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling, omdat hij op 1 mei 2016 in een discotheek in Haarlem een andere bezoeker met een glas in het gezicht heeft geslagen. De verdachte heeft verklaard dat hij in een vechtpartij betrokken raakte, waarbij hij het glas in zijn hand kapotkneep, wat leidde tot verwondingen aan zijn hand. De getuigenverklaringen waren cruciaal voor de bewijsvoering. Het hof oordeelde dat de getuigen betrouwbaar waren en dat de verklaringen overeenkwamen. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het subsidiair tenlastegelegde werd bewezen verklaard. Het hof legde een taakstraf van 180 uren op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eigen letsel. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003848-18
datum uitspraak: 27 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-125029-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek
van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 1 mei 2016 in de gemeente Haarlem aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer diepe snijwond(en) in het gezicht met blijvend(e) ontsierend(e) litteken(s) heeft toegebracht door die [benadeelde] met een glas in het gezicht te slaan;
subsidiairhij op of omstreeks 1 mei 2016 in de gemeente Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [benadeelde] met een glas in het gezicht te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 mei 2016 in de gemeente Haarlem [benadeelde] heeft
mishandeld door die [benadeelde] met een glas in het gezicht te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer diepe snijwond(en) in het gezicht met blijvend(e) ontsierend(e) litteken(s) ten gevolge heeft gehad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging en beslissing op de vordering van de benadeelde partij komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij door de aangever met de vuist is geslagen tegen zijn hoofd, schouders en gezicht, hij daarna door de twee vrienden van de aangever is aangevallen en hij vervolgens door die drie jongens tegelijk werd geslagen. Als het gevolg van een knijpreflex heeft hij het bierglas dat hij in zijn hand had kapot geknepen. Daarbij heeft hij zijn hand verwond. Vervolgens heeft hij de aangever weggeduwd, terwijl er een heleboel scherven uit zijn hand staken. De verdachte denkt dat de scherven bij dat duwen in het gezicht van de aangever terecht zijn gekomen. De raadsvrouw heeft zich, mede in het verlengde van deze verklaring, op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde en daartoe kort gezegd aangevoerd dat (i) het door de verdachte gepresenteerde scenario niet kan worden uitgesloten; (ii) de verklaringen van de verschillende getuigen niet op elkaar aansluiten; (iii) de verklaring van [getuige] niet betrouwbaar is en (iv) niet tot de overtuiging gekomen kan worden dat de verdachte welbewust heeft gehandeld en de kans op letsel heeft aanvaard.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof neemt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende als vaststaand aan.
De aangever [benadeelde] is op 1 mei 2016 met twee vrienden uitgegaan in discotheek [discotheek] in Haarlem. Er werd gedanst in de discotheek, maar het was druk en daarom stootten de dansende mensen soms tegen anderen aan. Op die wijze is de aangever of één van zijn vrienden aangekomen tegen de verdachte, die ook in die discotheek was. Hierop is de verdachte op de aangever afgelopen en heeft hem een duw gegeven. De verdachte, die een bierglas, een fluitje, in zijn rechterhand had, hief vervolgens zijn rechterarm omhoog en sloeg met een krachtige neerwaartse beweging met het glas in het gezicht op de linkerwang van de aangever, waarbij het glas brak.
De in de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen komen op essentiële punten overeen. Het hof ziet dan ook geen reden om niet van de juistheid van inhoud daarvan uit te gaan. Het hof heeft daarbij bijzonder gewicht toegekend aan de verklaringen die zijn afgelegd door bedrijfsleidster [getuige] en discotheekbezoeker [bezoeker], omdat zij (anders dan de vrienden van de aangever of de echtgenote van de verdachte) geen banden hebben met de aangever of de verdachte en dus gevoeglijk kan worden aangenomen dat zij geen drijfveer hebben om anders dan overeenkomstig de waarheid te verklaren. Het hof ziet daarnaast geen enkel solide aanknopingspunt voor twijfel aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige]. De stelling van de raadsvrouw dat [getuige] vanuit haar positie nooit de waarnemingen heeft kunnen doen die zij zegt te hebben gedaan is niet onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden. Dat [getuige], die aan het werk was, anders dan andere getuigen de aanleiding van het incident niet heeft geregistreerd, leidt evenmin tot een andere conclusie. Dit laatste geldt ook voor de onduidelijkheid die mogelijk heeft bestaan omtrent het glasgerinkel dat zij zegt te hebben gehoord; die onduidelijkheid heeft zij in haar tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring weggenomen (pag. 2, laatste alinea).
Het hof acht de op de terechtzitting in hoger beroep door de verdachte gegeven lezing niet aannemelijk geworden. De daarin beschreven gang van zaken vindt namelijk in geen van de zich in het dossier bevindende verklaringen weerklank, met uitzondering van die van de echtgenote van de verdachte. Die laatste verklaring overtuigt het hof echter niet, omdat de vrouw van de verdachte in haar scenario, anders dan de verdachte zelf heeft verklaard, maar door één man zou zijn geslagen en omdat de echtgenote überhaupt niet gezien zegt te hebben dat de verdachte iemand in het gezicht heeft geraakt.
De verdachte heeft de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid in het leven geroepen dat [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door hem met kracht met een bierglas (een fluitje) te slaan in het gezicht, meer bepaald de linkerwang. De kans dat aldus veroorzaakte snijwonden in het gezicht blijvende littekens opleveren is immers naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk, terwijl het breken van het glas tegen de linkerwang ook het risico oplevert dat het linkeroog door glasscherven beschadigd raakt, met alle gevolgen van dien. Het hof is voorts van oordeel dat het onbeheerste gedrag van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van dergelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zulk een gevolg heeft aanvaard; voor contra-indicaties ziet het hof geen aanknopingspunten.
Van het primair tenlastegelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, omdat het uiteindelijk door de aangever bekomen letsel gelukkig niet van dien aard is dat dit als zwaar lichamelijk letsel kan worden bestempeld. Het subsidiair tenlastegelegde kan wel wettig en overtuigend worden verwezen. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt dan ook in alle onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 mei 2016 in de gemeente Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde] met een glas in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grond zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en de omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1100-2016096266-10 van 18 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant], doorgenummerde pag. 46-52.
Dit proces-verbaal houdt in als
verklaring van de verdachte, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 1 mei 2016 ben ik naar discotheek [discotheek] in Haarlem gegaan. Op de hoek van de bar zag ik drie jongens [
staan]. Ik zag dat zij tegen mij aanliepen. Ik had glazen in mijn handen. Ik herinner mij dat ik de lange jongen [
het hof begrijpt: de aangever] één klap gegeven heb. Ik zag dat het glas in mijn rechterhand was stukgegaan.
2. Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1100-2016096266-8 van 4 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant], doorgenummerde pag. 21-23.
Dit proces-verbaal houdt in als
verklaring van aangever [benadeelde], voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was op 1 mei 2016 omstreeks 04.00 uur met twee vrienden, [naam 1]] en [naam 2], in discotheek [discotheek] in Haarlem. Het was erg druk in de [discotheek] en mensen raakten elkaar ongewild aan. Ik was aan het dansen en soms kreeg je hier en daar een duwtje. Dit gebeurde gewoon tijdens het dansen. Op een gegeven moment kwam er een man [
het hof begrijpt: de verdachte] op mij aflopen die mij een voorwaartse duw gaf. De man had een bierglas in zijn rechterhand. Ik zag dat deze man erg boos was. Ik zag dat de man zijn rechterhand omhoog bracht en met kracht het glas op mijn linkerwang kapot sloeg. Ik voelde meteen een hevige pijn en ik voelde dat er bloed uit mijn wang vloeide. Ik ben naar de eerste hulp gegaan. Zij hebben mijn verwondingen gelijmd.
3. Een geschrift, zijnde een
medische verklaringvan 2 mei 2016 van dr. [naam 3], als arts-assistent verbonden aan het Spaarne Gasthuis, doorgenummerde pag. 24-25.
Dit geschrift houdt in
,voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Patiënt [benadeelde] presenteerde zich op 1 mei 2016 op de spoedeisende hulp van het Spaarne Gasthuis in Hoofddorp voor het specialisme chirurgie. Reden van komst was wond wang links.
Lichamelijk onderzoek: 3 x oppervlakkig huideffect wang links voor het oor, niet door de cutis heen.
Beleid: gelijmd.
4. Een proces-verbaal van 30 januari 2018, opgemaakt door mr. N.E. Kwak, als rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland (los opgenomen in het dossier).
Dit proces-verbaal houdt in als de op 30 januari 2018 tegenover de rechter-commissaris afgelegde
verklaring van [getuige],voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben bedrijfsleider van [discotheek]. Ik was op 1 mei 2016 aan het werk. Er waren drie jongens in de hoek, ze waren een beetje druk aan het doen of aan het dansen. Er ontstond rumoer. Ik stond er naar te kijken. Ik stond er recht tegenover, met mijn gezicht naar hen toe. Ik zag dat de verdachte geïrriteerd raakte van iets. Die gasten [
het hof begrijpt: de aangever en zijn vrienden] reageerden daar niet echt op. Heel kort daarop zag ik de verdachte een slaande beweging maken met een glas in zijn hand. Hij maakte een slaande beweging van boven naar opzij, het was in ieder geval een bovenhandse beweging. De beweging begon met de hand boven de schouder. Daarna zag ik veel bloed. Ik ken de verdachte niet persoonlijk. De naam [benadeelde] zegt mij niets.
5. Een proces-verbaal van 9 januari 2018, opgemaakt door mr. N.E. Kwak, als rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland (los opgenomen in het dossier).
Dit proces-verbaal houdt in als de op 9 januari 2018 tegenover de rechter-commissaris afgelegde
verklaring van [bezoeker],voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was op 1 mei 2016 in [discotheek] in Haarlem om met een collega iets te drinken. Op een gegeven moment hoorde ik twee mensen tegen elkaar schreeuwen. Het escaleerde snel. Ik zag dat persoon A [
het hof begrijpt: de verdachte] naar persoon B [
het hof begrijpt: de aangever] liep en dat hij een glas met bier, een fluitje dat hij volgens mij in zijn rechterhand had, tegen het hoofd van persoon B sloeg. Persoon B begon hevig te bloeden uit een wond aan de zijkant van zijn gezicht. Ook persoon A begon te bloeden, hij was gewond aan zijn hand. Ik ken persoon A en persoon B niet.
6. Een proces-verbaal van 9 januari 2018, opgemaakt door mr. N.E. Kwak, als rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland (los opgenomen in het dossier).
Dit proces-verbaal houdt in als de op 9 januari 2018 tegenover de rechter-commissaris afgelegde
verklaring van [naam 1],voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 1 mei 2016 was ik in [discotheek] in Haarlem met [benadeelde] en [naam 2]. We waren druk aan het dansen. Ik weet zeker dat ik gezien heb dat iemand van ons tijdens het dansen tegen de man [
het hof begrijpt: de verdachte] is aangebotst. We botsten ook tegen andere mensen aan, want het was heel druk. Daarna werd er gedurende enkele seconden over en weer geduwd door de man en [benadeelde]. Ik denk dat de man als eerste duwde. Ik zag dat de man met een glas in de hand een slaande beweging met zijn rechterarm maakte in de richting van het gezicht van [benadeelde]. [benadeelde] werd in zijn gezicht geraakt en begon hevig te bloeden. Het glas was heel en ging stuk in het gezicht van [benadeelde]. Dat heb ik gezien.
Het onder 3 genoemde geschrift (als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° Sv) is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsvrouw heeft namens de verdachte het verweer gevoerd dat hij een beroep kan doen op noodweer. Het hof overweegt dat de raadsvrouw hierbij kennelijk is uitgegaan van de lezing van de verdachte, die het hof niet aannemelijk heeft bevonden. Het hof verwerpt dit verweer dan ook bij gebrek aan een feitelijke grondslag.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Het ter terechtzitting gedane beroep op noodweerexces treft geen doel, reeds omdat hetgeen daaraan kennelijk ten grondslag is gelegd, zoals hiervoor al bleek, niet aannemelijk is geworden.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. In een druk bezochte discotheek heeft hij een andere bezoeker met een glas in het gezicht geslagen en letsel toegebracht. Door zo te handelen heeft hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Dat de fysieke gevolgen voor het slachtoffer relatief beperkt zijn gebleven, is niet te danken aan de verdachte, maar aan de geluksfactor. Geweldsmisdrijven als de onderhavige versterken bovendien de in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid. Dit zal in het bijzonder hebben gegolden voor de omstanders die van het incident getuige waren.
Gelet op het voorgaande en op de straffen die in soortgelijke gevallen van uitgaansgeweld door rechters plegen te worden opgelegd, ligt in deze zaak in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter aanleiding om daarvan af te wijken. Gebleken is dat de verdachte ten gevolge van dit incident zelf ook fiks letsel heeft opgelopen. Zijn rechterhand heeft functionaliteit verloren: de pezen zijn door het kapotte glas doorgesneden. De verdachte is hieraan al enkele malen geopereerd. Door het functionaliteitsverlies heeft hij ander werk moeten zoeken. Het hof ziet ook in de tijd die sinds het plegen van het feit is verstreken reden voor enige strafvermindering.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 180 uren duur passend en geboden. Daarbij gaat het hof ervan uit dat ook met de beperking die de verdachte kent door de reclassering een passend werkproject voor hem kan worden gevonden. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de raadsvrouw heeft voorgesteld, een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, nu daarmee geen recht zou worden gedaan aan de ernst van het bewezenverklaarde. Dit laatste geldt naar het oordeel van het hof ook voor de door de politierechter opgelegde straf, in aanmerking genomen dat in andere zaken niet zelden voor een vrijheidsbenemende straf wordt gekozen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Vordering van de benadeelde partij en beslissing van de politierechter
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.744,14 en bestaat uit € 1.244,14 ter compensatie van materiële schade en € 2.500 ter compensatie van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.777,14, bestaande uit € 777,14 ter compensatie van materiële schade en € 1.000 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De in eerste aanleg opgevoerde materiële schade betreft:
a. a) eigen risico zorgverzekering 2016 € 280,00
b) kosten medicatie € 39,82
c) beschadigde kleding € 309,00
d) beschadigde telefoon € 497,00
e) reis- en parkeerkosten, in totaal € 118,32
bestaande uit:
- 4 mei 2016 bezoek politie € 48,11
- 6 mei 2016 bezoek huisarts € 1,68
- 9 mei 2016 bezoek slachtofferhulp € 3,46
- 30 mei 2016 bezoek huisarts € 1,68
- 8 juni 2016 bezoek politie € 48,71
- bezoeken psycholoog € 14,68
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat hetgeen de benadeelde partij ter compensatie van materiële schade heeft gevorderd dient te worden toegewezen, behoudens de gevorderde schade aan de telefoon en dat de immateriële schadevergoeding dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. Ter zake de toe te wijzen bedragen dient een schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Standpunt van de verdachte
Van de zijde van de verdachte is aangevoerd dat i) hij niet strafrechtelijk aansprakelijk is voor de schadeveroorzakende gebeurtenis (het tenlastegelegde) en ii) de vordering te ingewikkeld is om tot een goede beoordeling van de schade te komen en dat nadere stukken vereist zijn. Dit laatste zou in deze fase van het strafproces een onevenredige belasting van het strafproces vormen en om die reden dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
Oordeel van het hof
Voor het hof staat vast dat de verdachte het subsidiair bewezen verklaarde heeft begaan. Hij heeft daarmee onrechtmatig gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en is jegens de benadeelde partij gehouden tot vergoeding van de daaruit rechtstreeks voortvloeiende schade, zulks voor zover de wet - in het bijzonder de artikelen 6:106, 6:107 en 6:108 BW - jegens hem een plicht tot schadevergoeding in het leven roept.
Materiële schade
Gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij omtrent het optreden en de omvang van de schade als onder a) tot en met c) genoemd, die van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist, neemt het hof als vaststaand aan dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Dit deel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Ten aanzien van de onder d) genoemde schade aan de telefoon is het hof is van oordeel dat, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de zijde van de verdachte, thans niet kan worden vastgesteld dat deze schade in rechtstreeks verband staat met de schadeveroorzakende gebeurtenis. Hetgeen de benadeelde partij in dit verband ter terechtzitting in hoger beroep mondeling naar voren heeft gebracht, is ontoereikend om een andere conclusie te rechtvaardigen. Voor de beoordeling van dit deel van de vordering is nadere bewijslevering vereist. Daarvoor is in dit strafproces geen plaats. De benadeelde partij wordt ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Desgewenst kan hij zich daarvoor tot de burgerlijke rechter wenden.
De onder e) genoemde reis-en parkeerkosten van 8 juni 2016 ten bedrage van € 48,71 kunnen naar het oordeel van het hof niet worden gezien als schade die in een voldoende rechtstreeks verband staat met de schadeveroorzakende gebeurtenis, omdat de benadeelde partij die dag zelf als verdachte is gehoord. De benadeelde partij zal ook in zoverre niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Ook daarvoor kan hij tot de burgerlijke rechter wenden.
De vordering ligt voor toewijzing gereed met betrekking tot de overige onder e) genoemde reis- en parkeerkosten van in totaal € 69,61, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij omtrent het optreden en de omvang van de schade die door of namens de verdachte niet (toereikend) gemotiveerd zijn betwist.
Immateriële schade
Evenzeer is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die ten aanzien van het optreden van de opgevoerde schade en de causale relatie daarvan met het bewezen verklaarde van de zijde van de verdachte niet (toereikend) gemotiveerd is betwist.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 1.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de ingrijpende en beangstigende aard van het handelen van de verdachte;
- het letsel dat daardoor is veroorzaakt, bestaande uit littekens in het aangezicht die geruime tijd zichtbaar zijn geweest;
- de psychische gevolgen van dat handelen voor de benadeelde partij, bestaande uit een posttraumatische stressstoornis en een angststoornis, voor welke problematiek hij zich onder medicamenteuze en psychologische behandeling heeft moeten stellen en EMDR-therapie heeft moeten ondergaan;
- de benadeelde partij ten gevolge van die psychische klachten zijn normale arbeidzame werkzaamheden enige tijd niet heeft kunnen uitvoeren;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het ter compensatie van immateriële schade méér gevorderde zal worden afgewezen, omdat dit de grenzen van de billijkheid te buiten gaat.
Slotsom; wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Resumerend zal de vordering van de benadeelde partij voor een totaalbedrag van € 2.198,43 worden toegewezen, bestaande uit € 698,43 ter compensatie van materiële schade en € 1.500,00 ter compensatie van immateriële schade. De toe te wijzen bedragen zullen, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ingetreden. Bij de materiële schade zal bij het bepalen van de aanvangsdata daarvan waar mogelijk worden aangesloten bij factuurdata. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.198,43 (tweeduizend honderdachtennegentig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 698,43 (zeshonderdachtennegentig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Wijst af hetgeen ter compensatie van immateriële schade anders of meer gevorderde.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 72,00 (tweeënzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.198,43 (tweeduizend honderdachtennegentig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 698,43 (zeshonderdachtennegentig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
31 (eenendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente voor de
materiële schadeop:
- 1 mei 2016 over een bedrag van € 309,00 ter zake van schade kleding;
- 2 mei 2016 over een bedrag van € 280,00 ter zake van eigen risico zorgverzekering 2016;
- 4 mei 2016 over een bedrag van € 48,11 ter zake van reis- en parkeerkosten verklaring politie;
- 6 mei 2016 over een bedrag van € 1,68 ter zake van reis- en parkeerkosten huisarts;
- 9 mei 2016 over een bedrag van € 3,46 ter zake van reis- en parkeerkosten Slachtofferhulp;
- 30 mei 2016 over een bedrag van € 1,68 ter zake van reis- en parkeerkosten huisarts;
- 11 juli 2016 over een bedrag van € 14,68 ter zake van reis- en parkeerkosten bezoek psycholoog;
- 13 juli 2016 over een bedrag van € 39,82 ter zake van kosten medicatie,
en van de
immateriële schadeop 1 mei 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2019.