ECLI:NL:GHAMS:2019:421

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
23-004358-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 28 november 2017 was gewezen. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer op 6 augustus 2017 te IJmuiden, waarbij het slachtoffer een gebroken oogkas heeft opgelopen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. De verdachte is vrijgesproken van het strafverzwarende gevolg van zwaar lichamelijk letsel, omdat het hof onvoldoende bewijs vond dat de gebroken oogkas onder de definitie van zwaar lichamelijk letsel valt.

De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte heeft verklaard dat hij door het slachtoffer was aangevallen, maar het hof vond deze verklaring niet voldoende om aan te nemen dat de verdachte zich moest verdedigen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer meermalen met gebalde hand in het gezicht heeft geslagen, wat als mishandeling wordt gekwalificeerd.

De straf die door de politierechter was opgelegd, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, is door het hof bevestigd, maar met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 559,69 aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat er onduidelijkheid bestond over de juridische status van een eerder vonnis.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004358-17
Datum uitspraak: 4 januari 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 november 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-174856-17 en 15-079216-16 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 augustus 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met kracht (met gebalde hand) in het gezicht te slaan en/of te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Partiële vrijspraak

Aan de verdachte is een strafverzwarend gevolg, te weten het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel, ten laste gelegd. Het hof overweegt dat, buiten de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht opgesomde gevallen, als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, in elk geval kunnen worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit de stukken van het dossier kan niet worden afgeleid dat de gebroken oogkas van het slachtoffer een geval oplevert als gedefinieerd in genoemde bepaling. Evenmin biedt het dossier voldoende aanknopingspunten die toetsing aan de hiervoor genoemde maatstaven mogelijk maken. Bij die stand van zaken dient de verdachte van dit strafverzwarende gevolg te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot een gevoerd verweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kortgezegd – een beroep gedaan op noodweer(exces).
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Om van een situatie als noodweer te kunnen spreken moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen een noodzakelijke verdediging geboden is.
Het hof is van oordeel dat dit beroep op noodweer – waarvan het hof begrijpt dat het gericht is op vrijspraak – dient te worden verworpen, nu een noodweersituatie onvoldoende aannemelijk is geworden. Uit het dossier volgt dat de getuige [getuige] een vechtpartij heeft gezien maar de start van het geweld niet heeft waargenomen. Het slachtoffer [slachtoffer] zelf heeft weinig concrete herinneringen omtrent de aanleiding. De verdachte heeft bij de politie verklaard: ‘Ik voelde toen een harde klap op mijn achterhoofd. Die klap kan alleen maar door [slachtoffer] gegeven zijn, want er stond verder niemand. Ik werd woest en heb mijn fiets op de standaard gezet. Ik heb mij omgedraaid en heb [slachtoffer] een aantal vuistslagen op zijn gezicht gegeven.’
Uitgaand van deze verklaring die het enige aanknopingspunt is voor inzicht in de aanleiding van het gevecht overweegt het hof als volgt. Het enkele gegeven dat de verdachte voorafgaand aan het door hem toegepaste geweld zelf ook een klap zou hebben ontvangen, maakt naar het oordeel van het hof, mede bezien in het licht van verdachtes eigen verklaring over de verdere gang van zaken, niet dat de verdachte in een situatie kwam waarin hij zichzelf moest en mocht verdedigen. Gelet hierop was geen sprake van een noodweersituatie en bestaat geen grond voor vrijspraak. Dit betekent dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen en er daarom evenmin grond bestaat voor ontslag van alle rechtsvervolging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 augustus 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen met kracht met gebalde hand in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden – kort gezegd – een meldplicht en een behandelverplichting (ambulante behandeling).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht – mocht het hof tot een bewezenverklaring komen – een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van één maand gelet op de gewijzigde persoonlijke omstandigheden, zoals deze ook blijken uit de informatie van de reclassering van 20 december 2018.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer], door meermalen met kracht met gebalde hand in zijn gezicht te slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel ondervonden. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast dragen feiten als de onderhavige bij aan een gevoel van onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 december 2018 is hij eerder ter zake van mishandeling onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De verdachte heeft eerder wegens een mishandeling een taakstraf opgelegd gekregen, welke taakstraf hij blijkens voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie heeft voldaan. Voor het opleggen van een taakstraf ziet het hof gelet hierop geen aanleiding. Hoewel de verdachte ook eerder ter zake van mishandelingen tot voorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld, acht het hof, alles afwegende in het bijzonder gelet op de persoonlijke omstandigheden zoals deze blijken uit de brief van zijn toezichthouder van de reclassering, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur met de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd door de politierechter passend en geboden. Anders dan de politierechter is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden te bevelen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.763,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.063,10. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering valt gelet op de toelichting van de advocaat van de benadeelde partij uiteen in € 59,69 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 ter zake van immateriële schadevergoeding.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot het bedrag van € 1.059,69.
De raadsman heeft de vordering ten bedrage van € 59,69 aan materiële schadevergoeding niet betwist. In verband met de eigen schuld component van de benadeelde partij is matiging van de vordering tot schadevergoeding wegens geleden immateriële schade gerechtvaardigd en is een matiging tot het bedrag van € 500,00 ter zake van immateriële schadevergoeding redelijk, aldus de raadsman.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, waarbij rekening is gehouden met enige mate van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging (15-079216-16)

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd de van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 juni 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de vordering tot tenuitvoerlegging toegewezen.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de vordering en omzetting daarvan in een taakstraf voor de duur van 42 uur subsidiair 21 dagen hechtenis gevorderd.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de vordering tot tenuitvoerlegging bij vonnis waarvan beroep is toegewezen, als ook bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 december 2016 (parketnummer 15-195684-16). De raadsman heeft naar voren gebracht dat tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 december 2016 geen appel is ingesteld, hij er daarom vanuit gaat dat – in tegenstelling tot wat volgt uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 december 2018 – dit vonnis onherroepelijk is geworden en de vordering om die reden thans dient te worden afgewezen.
Gelet op hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht en gelet op het feit dat de advocaat-generaal de betreffende onduidelijkheid niet heeft kunnen ophelderen, is het hof van oordeel dat de juridische status van het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 december 2016 met te veel onzekerheden is omgeven. Het hof acht daarom termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich:
  • binnen vijf dagen volgend op het onherroepelijk worden van het arrest meldt bij GGZ [locatie 1] (adres: [adres 2]). Hierna moet de verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en verdachte dient zich te houden aan de aanwijzingen en voorwaarden door en/of namens GGZ [locatie 1] gegeven;
  • onder behandeling laat stellen bij de FPK [locatie 2] of soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/ behandelaar zullen worden gegeven.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 559,69 (vijfhonderdnegenenvijftig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 59,69 (negenenvijftig euro en negenenzestig cent) materiële schade en
€ 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 559,69 (vijfhonderdnegenenvijftig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 59,69 (negenenvijftig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 augustus 2017.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 13 september 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 juni 2016, parketnummer 15-079216-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. R.M. Steinhaus en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 januari 2019.
Mr. M.L. Leenaers en mr. M. Senden zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004358-17
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 4 januari 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. R.M. Steinhaus, raadsheer,
mr. S.M. Schouten, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. B.C.C. van Roessel, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.