5.12Ad C
De vrouw stelt dat partijen tijdens het huwelijk in privé onroerende zaken in eigendom hebben gehad en verkocht, maar dat zij haar aandeel in de verkoopopbrengsten nooit heeft ontvangen. Het betreft de panden aan de [a-straat] 10, [b-straat] 11, 12 en 13 en [c-straat] 51H te [plaats A] .
5.12.1[a-straat] 10
De vrouw stelt dat de man op 19 september 1996, voor het huwelijk met de vrouw, deze woning samen heeft gekocht met de heer [X] en dat de man door deze aankoop 60/100 aandeel in de woning verkreeg. Op grond van de huwelijkse voorwaarden verkreeg de vrouw op 18 september1998 (de datum van het huwelijk) één derde aandeel van de eigendom. Van de op de woning rustende hypothecaire geldschuld van Hfl 612.000,-, kwam 175/612 deel ten laste van de vrouw. De man droeg het resterende saldo van de schuld (437/612 deel). Op 12 juni 2002 is dit pand verkocht voor een bedrag van € 525.000,-. Het aandeel van de vrouw daarin bedraagt € 175.000,-, waarop in mindering strekt het aandeel van de vrouw in de hypotheekschuld, 175/612 deel van maximaal € 277.713,-, derhalve € 79.411. De vrouw berekent dat aan haar per saldo alsnog een bedrag toekomt van € 95.588,60.
5.12.2De man voert gemotiveerd verweer en verwijst naar de “Nadere uitwerking van eerdere verzoeken + wijziging van verzoeken” van de vrouw in eerste aanleg, waarin onder punt 6 onder meer door de vrouw is gesteld met betrekking tot de [a-straat] :
“De vrouw heeft haar winstdeel nooit ontvangen. Het geld werd (tezamen met aandeel van de man in de verkoopwinst) geïnvesteerd in het project aan de [b-straat] 11-13. De vrouw kon daarmee leven er vanuit gaande dat de revenuen van die gezamenlijke investering ook aan haar ten goede zou komen”.
5.12.3Deze laatste stelling lijkt aan te sluiten bij de feitelijke gedragingen van partijen blijkende uit het dossier, waar het gaat om de handel in onroerend goed, ook in het onderstaande nader beschreven. De vrouw heeft in hoger beroep geen verklaring gegeven voor de discrepantie tussen het door haar in eerste aanleg gestelde en het in hoger beroep ingenomen standpunt, terwijl dit onder de gegeven omstandigheden op haar weg lag. De vrouw heeft - mede in het licht van onderstaande - niet, althans onvoldoende gemotiveerd bestreden de stelling dat zij akkoord is gegaan met investering van het bedrag dat aan haar toekwam na de verkoop van de [a-straat] in het project [b-straat] 11-13. Onder die omstandigheden is haar vordering dat de man haar alsnog een bedrag van € 95.588,60 dient te betalen, niet toewijsbaar. Deze vordering zal worden afgewezen.
5.12.4[b-straat] 11-13
De panden aan de [b-straat] zijn blijkens de leveringsakte van 23 maart 2000 gekocht door de man, de heer [Y] , de heer [Z] en de vrouw tezamen in de eigendomsverhouding van 40% voor de man 14% voor de heer [Y] , 33% voor de heer [Z] en 13% voor de vrouw. Bij splitsingsakte van 2 januari 2008 zijn de panden gesplitst in zeven appartementsrechten. Het in de akte onder A-7 genoemde appartementsrecht is toegedeeld aan partijen, ieder voor de onverdeelde helft. Dit appartementsrecht heeft later het huisnummer 12 gekregen. De vrouw stelt dat het appartementsrecht dat zij samen met de man verkreeg op 25 november 2011 is verkocht en dat de netto opbrengst € 155.598,67 bedroeg en dat er een bedrag van € 15.000,- in depot is gebleven. De netto verkoopopbrengst bedroeg derhalve € 170.598,67. De helft van dit bedrag (€ 85.299,34) vordert de vrouw van de man omdat zij van de verkoopopbrengst niets heeft ontvangen.
5.12.5In zijn verweerschrift in hoger beroep stelt de man dat de vrouw zich nog wel zal kunnen herinneren dat partijen vanaf 2009 beiden over weinig financiële middelen beschikten, er waren slechts de zeer beperkte inkomsten uit [woning] . Deze woning leverde echter volstrekt onvoldoende op om in het levensonderhoud te voorzien. Partijen leenden in die tijd zelfs geld bij vrienden en familie voor het normale levensonderhoud. De man kan zich voorstellen dat partijen het vermogen dat zij ieder ontvingen hebben gebruikt om in hun levensonderhoud te voorzien.
De vrouw stelt daartegenover dat zij in 2011 in Italië woonde en met steeds betere omzet [woning] runde.
5.12.6Tijdens de nadere mondelinge behandeling heeft de man gedetailleerd uiteengezet hoe de verkoopopbrengst van het appartementsrecht is aangewend namelijk:
1. Twee bedragen van respectievelijk € 10.000,- en € 7.000,- overgemaakt door de man naar de rekening van de vrouw met nummer [1] met als omschrijving ‘ [c-straat] 51H ivm [B.V.3] (hof: een BV van de vrouw) en ‘ [c-straat] 51H’. Verder heeft de man nog een bedrag van € 15.000,- en € 10.000,- naar genoemde rekening van de vrouw overgemaakt;
2. bedragen van respectievelijk € 25.000,-, € 5.000,- en € 2.500,- aan [woning] ;
3. aflossing aan de heer [W] € 11.250,-;
4. aflossing aan mevrouw [D] € 34.040,-. Dit betrof een lening van € 30.000,- uit december 2009 waarbij was afgesproken dat deze zou worden terugbetaald zodra de [b-straat] zou zijn verkocht;
5. aflossing aan de heer [Y] € 30.000,-;
6. Banca Marche € 5.000,-;
7. De heer [L] respectievelijk € 2.500,- en € 500,-.
De man stelt dat de vrouw niets te vorderen heeft van hem.
5.12.7Het hof overweegt als volgt. De vrouw stelt weliswaar dat zij ten tijde van de verkoop van de [b-straat] in Italië woonde en [woning] runde met een steeds betere omzet, maar heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat partijen vanaf 2009 beiden zonder inkomsten zaten met uitzondering van de inkomsten uit [woning] en dat partijen in die periode zelfs geld bij familie en vrienden leenden. Onder die omstandigheden is de enkele stelling van de vrouw dat zij haar aandeel van de verkoop van de [b-straat] niet heeft ontvangen en dat alsnog van de man kan vorderen, onvoldoende. Gelet op het door de man gestelde en de met bankafschriften aangetoonde betalingen van zeer kort na de verkoop van de [b-straat] dient de vordering van de vrouw te worden afgewezen met inachtneming van het onder 5.12.8 gestelde. Het hof wijst er verder nog op dat de man 25 november 2011 de afrekennota van de notaris van de verkoop van de [b-straat] 12 heeft doorgezonden aan de vrouw met als opmerking:
“Nou we kunnen beginnen met het toewijzen van de goede doelen voor deze € 150.000,-
[E] 30K plus rente
[S] 11K plus rente
[R] pm”.
Deze e-mail bevestigt naar het oordeel van het hof de stelling van de man dat partijen schulden hadden die moesten worden terugbetaald.
5.12.8Op de nota van afrekening van notariskantoor KleinBinnenkade (thans KB notarissen geheten) van 25 november 2011 is vermeld dat van de verkoop een bedrag van € 15.000,- in depot is gebleven bij de overdracht van de [b-straat] 12. Blijkens een e-mail van 24 mei 2018 van [T] aan de advocaat van de vrouw is het in depot gehouden bedrag in twee tranches overgemaakt naar rekeningnummer [2] ten name van [de man] eo [de vrouw] : een bedrag van € 5.000,- op 31 januari 2012 en een bedrag van € 10.000,- op 29 februari 2012. De vrouw stelt terecht dat genoemd rekeningnummer niet een en/of rekening betrof van de man en haar, maar dat alleen de man tot deze rekening gerechtigd was, zoals blijkt uit de door de man op 27 mei 2019 overgelegde productie 16. Nu de man niet heeft aangetoond dat het door hem ontvangen totaalbedrag van € 15.000,- tevens aan de vrouw ten goede is gekomen of dat hij de helft van het ontvangen bedrag aan de vrouw heeft overgemaakt, komt de vrouw dit bedrag alsnog toe en zal het hof de man veroordelen aan de vrouw de helft van dit bedrag (€ 7.500,-) te betalen.
5.12.9[c-straat] 51H
Blijkens de leveringsakte van 23 april 2001 hebben partijen gezamenlijk voor 41% de eigendom verkregen van een woonhuis aan de [c-straat] 51, alsmede het gebruik van de tuin. De koopprijs bedroeg omgerekend in euro’s € 173.480,-. Partijen sloten voor de aankoop bij de Rabobank een hypothecaire geldlening af voor een bedrag van € 173.000,-. Dit eigendom is verkocht op 26 september 2014. Blijkens de aflosnota van de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank van 25 september 2014 diende op dat moment niet alleen de hypothecaire geldlening die inmiddels € 273.000,- bedroeg te worden betaald, maar ook een lening van € 94.500,- en een krediet van € 10.000,-. De vrouw stelt dat de lening en het (rekening-courant)krediet schulden van de man betroffen die bij de eindafrekening ter gelegenheid van de verkoop ten onrechte voor de helft bij haar in rekening zijn gebracht, waardoor zij bij de eindafrekening een bedrag van € 52.250,- tekort kwam.
Voorts had de gemeente [plaats A] beslag op de eigendom gelegd ten laste van de man voor een bedrag van € 24.701,- ter zake niet betaalde leges voor de splitsingsvergunning van de panden aan de [b-straat] . Ook dit bedrag is bij de eindafrekening ten onrechte 50/50 verdeeld, aldus de vrouw. Omdat haar aandeel in de [b-straat] slechts 13% bedroeg zou zij slechts € 3.211,13 aan leges hebben moeten betalen, terwijl bij de eindafrekening een bedrag van € 12.350,05 voor haar rekening kwam. Zij ontving uit de verkoop derhalve een bedrag van € 9.138,92 te weinig. De vrouw vordert van de man een bedrag van € 61.388,92.
5.12.10De man stelt dat de door de vrouw genoemde leningen door partijen samen zijn afgesloten. De man heeft een brief overgelegd gericht aan partijen van de Rabobank [plaats A] van 13 februari 2009 op het adres [c-straat] 51H te [plaats A] . Het betreft een offerte aan partijen ten einde een bedrag van € 735.226,- te lenen, bestaande uit een aflossingsvrije hypotheek van € 273.000,-, een Rabo Hypotheekkrediet van € 10.000,-een aflossingsvrije hypotheek van € 97.000,-, een overbruggingsfinanciering van € 273.000,- en een overbruggingsfinanciering van € 82.226,-. De man stelt dat de leningen als een soort ‘parapluhypotheek’ steeds zijn meegenomen naar volgende woningen en dat bij verkoop van de [b-straat] de leningen uiteindelijk zijn afgelost. De vrouw heeft tijdens de nadere behandeling gesteld haar vordering te handhaven omdat de lening en schuld voor de helft ten laste van haar zijn gekomen zonder enige tegenprestatie.
5.12.11Het hof zal de vordering van de vrouw voor zover deze betrekking heeft op de leningen bij de Rabobank die volgens haar alleen een schuld van de man betroffen, afwijzen. De vrouw heeft tegenover het gemotiveerde verweer van de man en de door hem overgelegde offerte aan partijen gezamenlijk van 13 februari 2009, en de aflosnota van 25 november 2011, te weinig gesteld om te kunnen oordelen dat de lening van € 94.500,- en het rekening-courantkrediet alleen de man betroffen, zodat dit niet is komen vast te staan.
5.12.12De man heeft geen verweer gevoerd tegen de door de vrouw gevorderde betaling uit hoofde van voor de man betaalde leges. Uit de overgelegde en hiervoor besproken producties blijkt dat de vrouw slechts voor 13% eigenaar werd van de panden aan de [b-straat] 11-15 en derhalve voor dat percentage diende te delen in de leges voor de splitsing van de panden. Nu de vrouw onweersproken heeft gesteld dat zij bij de eindafrekening bij de verkoop van de [c-straat] 51H voor 50% heeft meegedragen in die kosten, dient de man het door hem te weinig betaalde aan de vrouw te vergoeden. Het hof zal derhalve een bedrag van € 9.138,92 toewijzen.