ECLI:NL:GHAMS:2019:4159

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
23-001317-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal middels inklimming met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor poging tot diefstal middels inklimming, gepleegd op 30 juni 2017 te Amsterdam. De verdachte trachtte goederen van een bedrijf te stelen door over een hek te klimmen en een deur open te breken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op heterdaad is betrapt door een getuige, die de politie heeft ingeschakeld. Bij de verdachte zijn breekijzers, een schroevendraaier en handschoenen aangetroffen, wat de verdenking versterkt. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was, maar het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte de persoon was die over het hek klom. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat de proeftijd was verstreken. Het hof heeft de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001317-19
datum uitspraak: 14 november 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 april 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-113141-18 en 16-094022-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 30 juni 2017, te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen of geld, naar zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, over het hek van het bedrijventerrein van [bedrijf] heen is geklommen, waarna hij een deur dusdanig heeft geprobeerd open te breken dat deze daarna niet meer makkelijk te sluiten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een enigszins andere bewijsconstructie hanteert en tot een andere beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft betoogd dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring op grond van het volgende.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest over het hek (van het te beroven bedrijf) is geklommen. Getuige [getuige] zag immers, naast een persoon die met een tas over het hek klom, ook een persoon, mogelijk de verdachte, die om het hek heen liep. Er zijn geen braaksporen aangetroffen en het alarm ging af door toedoen van de politie. Verder is, ondanks het feit dat er net vers asfalt voor het bedrijf van de aangever was gelegd, bij de verdachte geen asfalt onder zijn schoenen aangetroffen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt.
Opsporingsambtenaar [verbalisant] is kort na de melding van een inbraak bij het desbetreffende bedrijf – [bedrijf] – bij het Spijkerkanaal in Amsterdam ter plaatse gekomen. De daders zouden twee jongens zijn van wie één was gekleed in een zwarte jas met een capuchon. [verbalisant] trof bij het bedrijf de verdachte aan, gekleed in donkere kleding met een capuchon. De verdachte zat tegen de gevel van het bedrijfspand, achter het hek, met vlak naast hem op de grond een schoudertas. In die tas zaten breekijzers, een schroevendraaier en handschoenen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat een persoon met een tas over het hek was geklommen.
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte de persoon was die [getuige] over het hek had zien klimmen. Gelet op de plek waar de verdachte is aangetroffen en de inhoud van de schoudertas is het hof van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is van poging tot diefstal door middel van inklimming. Het hof heeft in zijn overweging betrokken dat de verdachte geen aannemelijke, de redengevendheid van het bewijs ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. De omstandigheid dat geen sporen van braak zijn aangetroffen, doet aan het voorgaande niet af, evenmin als hetgeen de raadsvrouw overigens heeft aangevoerd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 juni 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen of geld naar zijn gading, toebehorende aan [bedrijf] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van inklimming, over het hek van het bedrijventerrein van [bedrijf] heen is geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot diefstal bij een bedrijf. Door toedoen van een oplettende getuige die de politie heeft gebeld, heeft de verdachte zijn handelingen niet kunnen voorzetten en is het bij een poging tot diefstal gebleven. Dergelijke vermogensdelicten bezorgen de benadeelden naast de nodige schade ook veel hinder. De verdachte heeft met zijn handelen gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van anderen aan de dag gelegd. Bovendien kunnen dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving doen ontstaan dan wel versterken. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 oktober 2019 is hij eerder meermalen wegens vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt. Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
Alles overwegende acht het hof een gevangenisstraf als in eerste aanleg opgelegd en gevorderd door de advocaat-generaal passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 5 juli 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf is op 18 februari 2019 bij de rechtbank ter griffie ontvangen. Het hof stelt vast dat toentertijd de proeftijd van deze voorwaardelijke gevangenisstraf langer dan drie maanden was verlopen. Gelet op artikel 14g, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht zal het hof het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaren in de vordering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vordering, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 5 juli 2016, parketnummer 16-094022-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. M.L.M. van der Voet en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 november 2019.
Mr. Schos is buiten staat dit arrest te ondertekenen
=========================================================================
[…]