ECLI:NL:GHAMS:2019:4158

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
23-002239-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam inzake diefstal met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Santo Domingo, is veroordeeld voor diefstal, waarbij geweld is gebruikt. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte is ingesteld tegen het vonnis van 11 juni 2019. De tenlastelegging omvatte twee zaken: de eerste betrof een diefstal op 4 februari 2017 in Amsterdam, waarbij de verdachte kledingstukken ter waarde van circa 272,80 euro heeft weggenomen uit een winkel, en daarbij geweld heeft gebruikt tegen een beveiliger. De tweede zaak betrof een diefstal op 18 februari 2019, waarbij de verdachte meerdere winkelgoederen heeft gestolen, waaronder vleeswaren en garnalen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen dagen en een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor winkeldiefstal en de noodzaak van begeleiding door de reclassering. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onduidelijkheid bestond over de inhoud van de vordering.

De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact van het geweld op de betrokkenen, evenals de noodzaak van een passende straf die rekening houdt met de rehabilitatie van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002239-19
datum uitspraak: 14 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-701202-17 en 13-706017-19 tegen
[verdachte],
geboren te Santo Domingo (Dominicaanse Republiek) op [Geboortdatum] 1977,
adres: [Woonplaats].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 13-701202-17:
primair
hij op of omstreeks 04 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand [adres 1]) heeft weggenomen een of meer kledingstuk(ken) (waarde circa 272,80 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [Benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, zich (met kracht) heeft geprobeerd los te trekken en/of los te rukken (uit de greep van voornoemde [Benadeelde partij]) en/of een of meer slaande beweging(en) richting het lichaam van voornoemde [Benadeelde partij] heeft gemaakt;
subsidiair
hij op of omstreeks 04 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand [adres 1]) heeft weggenomen een of meer kledingstuk(ken) (waarde circa 272,80 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
zaak met parketnummer 13-706017-19:
hij op of omstreeks 18 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere winkelgoederen, waaronder vleeswaren, garnalen en kip, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2], [adres 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de zaak met parketnummer 13-701202-17 tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-701202-17 primair en in de zaak met parketnummer 13-706017-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak met parketnummer 13-701202-17:
primair
hij op 4 februari 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand ([adres 1]) heeft weggenomen kledingstukken met een waarde van circa 272,80 euro, toebehorende aan [bedrijf 1], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [Benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, zich met kracht heeft geprobeerd los te trekken en los te rukken uit de greep van voornoemde [Benadeelde partij];
zaak met parketnummer 13-706017-19:
hij op 18 februari 2019 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen winkelgoederen, waaronder vleeswaren, garnalen en kip, toebehorende aan [bedrijf 2], [adres 2].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-701202-17 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Het in de zaak met parketnummer 13-706017-19 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 22 uren voorwaardelijk, subsidiair 11 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal een deels voorwaardelijke straf op te leggen, zoals ook Inforsa in het rapport van 27 mei 2019 heeft geadviseerd, nu ingeval van een geheel onvoorwaardelijke straf de reclassering de verdachte niet meer kan begeleiden en het in gang gezette hulpverleningstraject wordt doorkruist. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de verdachte plezier heeft in zijn werk, dat zijn middelengebruik aanzienlijk is afgenomen en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou leiden tot het verlies van zijn werk. De raadsman heeft het hof verder verzocht rekening te houden met het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Bij een van die diefstallen heeft de verdachte, nadat hij was betrapt, geweld gebruikt tegen een beveiliger door te proberen zich los te rukken. Een dergelijke geweldshandeling maakt de impact van de diefstal aanzienlijk groter. Niet alleen bij het personeel van de gedupeerde winkel en de betrokken beveiliger maar ook bij omstanders die hiervan getuige zijn zullen hierdoor gevoelens van onveiligheid kunnen toenemen. De verdachte heeft zich bij de diefstallen kennelijk uitsluitend laten leiden door zijn eigen financieel gewin en blijk gegeven van miskenning van het eigendomsrecht van anderen. Winkeldiefstallen veroorzaken daarnaast doorgaans ook financiële schade en overlast bij de benadeelden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 oktober 2019 is hij eerder meermalen wegens winkeldiefstal onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof stelt vast dat artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) van toepassing is.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het reclasseringsrapport van 27 mei 2019 ziet het hof, rekening houdend met het taakstrafverbod, aanleiding naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van beperkte duur een geheel voorwaardelijke taakstraf onder na te melden bijzondere voorwaarden op te leggen. Het hof acht van belang dat de huidige hulpverlening aan de verdachte wordt voortgezet. Tevens onderkent het hof dat de verdachte zijn leven een positieve wending wil geven, waarmee het bij de strafoplegging rekening houdt.
Het hof stelt vast dat de berechting in beide feitelijke instanties is afgerond binnen drie jaren na aanvang van de vervolging van de verdachte. Weliswaar is de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim vier maanden overschreden, maar de behandeling in hoger beroep is dermate voortvarend verlopen – nu het hof vijf maanden na het instellen van het hoger beroep door de verdachte arrest wijst – dat daarmee de lange termijn van berechting in eerste aanleg is gecompenseerd.
Dit brengt dit mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM niet is overschreden.
Het hof acht, alles overwegende, de hierna te noemen gevangenisstraf en voorwaardelijke taakstraf met bijzondere voorwaarden passend en geboden

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 198,04. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal en de raadsman zijn van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien zich in het dossier twee verschillende vorderingen van de benadeelde partij bevinden en geen van beide voldoende is onderbouwd. De raadsman heeft voorts naar voren gebracht dat de verdachte onder bewind staat en de bewindvoerder niet is opgeroepen om verweer te voeren.
Het hof is met de raadsman en de advocaat-generaal van oordeel dat onduidelijkheid bestaat over de inhoud van de vordering – waarvan zich twee verschillende exemplaren in het dossier bevinden –, terwijl de bewindvoerder van de verdachte niet is opgeroepen, terwijl aanhouding van de behandeling van de zaak een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-701202-17 primair en in de zaak met parketnummer 13-706017-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde
  • zich gedurende de volledige proeftijd op door de reclassering vastgestelde dagen en tijdstippen meldt bij Reclassering Inforsa [adres 3], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld en aan de aanwijzingen die door de medewerkers van deze instelling zullen worden gegeven;
  • zich voor zijn verslavingsproblematiek onder ambulante behandeling stelt bij een door de reclassering aan te wijzen instelling voor verslavingszorg, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens zijn behandelaren worden gegeven indien, voor zover en voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Inforsa tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij]
Verklaart de benadeelde partij [Benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, M.L.M. van der Voet en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 november 2019.
Mr. J.J.J. Schols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]
.