ECLI:NL:GHAMS:2019:4117

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
200.246.895/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische strijd tussen broers over verdeling van gemeenschap en onrechtmatig handelen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een langdurige juridische strijd tussen twee broers, [appellant sub 1] en [geïntimeerde sub 1], over de verdeling van hun gezamenlijke vermogen. De broers hebben een aanzienlijk vermogen opgebouwd met de verkoop van hun onderneming in de Verenigde Staten en hebben samen diverse onroerende zaken verworven. De rechtszaak is voortgekomen uit een kort geding waarin [geïntimeerden] een verbod vorderden tegen [appellanten] om derden te benaderen met belastende informatie over hen. De voorzieningenrechter heeft het gevorderde verbod toegewezen, waarbij [appellanten] werd verboden om gedurende twee jaar derden te benaderen over de in de brief van 7 oktober 2016 genoemde onderwerpen, op straffe van een dwangsom. Het hof heeft in hoger beroep de grieven van [appellanten] verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de inhoud van de brief van [appellant sub 1] als chantage kan worden aangemerkt en dat er voldoende spoedeisend belang was voor het opgelegde verbod. De kosten van het geding werden toegewezen aan de zijde van [geïntimeerden].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.246.895/01 KG
zaaknummer rechtbank: C/13/647049 / KG ZA 18-400
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 november 2019
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. M. Bitter te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2.
[geïntimeerde sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. B.T. Craemer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] (meervoud) en afzonderlijk [appellant sub 1] en [appellante sub 2] genoemd. Geïntimeerden worden hierna gezamenlijk [geïntimeerden] (meervoud) en afzonderlijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 10 juli 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2018 zoals hersteld bij vonnis van 10 juli 2018 (hierna: het bestreden vonnis), onder bovenvermeld zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers en [appellanten] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende producties aan de zijde van
[appellanten] ;
- memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, met producties aan de zijde van [geïntimeerden] ;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens houdende producties,
tevens akte houdende voorwaardelijke grief in principaal appel aan de zijde van
[appellanten] ;
- akte rectificatie behorende bij memorie van grieven in principaal appel
respectievelijk memorie van antwoord in incidenteel appel aan de zijde
van [appellanten]
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 september 2019 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover de gevorderde voorzieningen zijn toegewezen en deze alsnog zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
[geïntimeerden] hebben in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en in incidenteel appel, samengevat, geconcludeerd dat het hof punt 5.1 van dictum van het bestreden vonnis zal vernietigen en vervangen, een en ander zoals in het petitum in incidenteel appel sub 1 tot en met 4 omschreven, met bekrachtiging voor het overige en met beslissing over de proceskosten. In incidenteel appel hebben zij geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis voor zover zij dit niet bestrijden in principaal appel, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.15 de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Tegen de slotregel sub 2.2 is
grief X in principaal appelgericht, waarmee het hof in het navolgende rekening zal houden. Voor het overige zijn de feiten niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt, waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak – voor zover in hoger beroep van belang – om het volgende.
3.1.1
[geïntimeerde sub 1] en [appellant sub 1] zijn broers en voeren een hevige juridische strijd over de verdeling van hun gemeenschap. Met het oog op die verdeling zijn op 29 december 2009 diverse notariële aktes gepasseerd. [appellant sub 1] kan kort gezegd achteraf niet instemmen met de destijds overeengekomen verdeling en eist een groter deel op van het actief.
3.1.2
[geïntimeerde sub 1] en [appellant sub 1] hebben een aanzienlijk vermogen verworven met de verkoop van hun gezamenlijke onderneming in de Verenigde Staten. [geïntimeerde sub 1] heeft nadien een onderneming in Nederland opgezet. [appellant sub 1] heeft geen betaalde werkzaamheden meer verricht. De broers hebben samen, ieder voor de helft, twee in [plaats] gelegen landgoederen gekocht: in 1986 Landgoed [naam 1] en in 1991 Landgoed [naam 2] . Ook hebben zij samen een weiland bij de [adres 1] en een appartement aan de [adres 2] in eigendom gehad. Na de verdeling is [geïntimeerde sub 1] eigenaar geworden van [naam 2] en Landgoed [naam 1] en [appellant sub 1] eigenaar van [adres 1] en het daaraan grenzende weiland.
3.1.3
Een van de aktes die in 2009 is gepasseerd, is de akte van levering/vestiging recht van gebruik ter zake het weiland. In deze akte wordt voor [geïntimeerde sub 2] , de echtgenote van [geïntimeerde sub 1] , een gebruiksrecht op het weiland gevestigd.
3.1.4
[appellant sub 1] heeft [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] , ABN AMRO Bank NV. (ABN AMRO), Allen & Overy en de bij de verdeling betrokken oud-notaris mr. [notaris] gedagvaard in een bodemprocedure bij de rechtbank Amsterdam. Hij heeft onder meer geldbedragen gevorderd, omdat volgens hem sprake is geweest van een onrechtmatige verdeling.
3.1.5
In een brief van 7 oktober 2016 van [appellant sub 1] aan [geïntimeerde sub 1] staat voor zover van belang het volgende:
Ik leg even iets aan je voor. Voor het geval ik de procedure tegen jou en de andere gedaagden ga verliezen (wat ik niet verwacht) zal ik je aangeven wat ik dan ga doen. Ik zal in hoger beroep gaan. Ik zal daarbij stukken inbrengen die tot nu toe niet zijn ingebracht, met het doel om nog beter te schetsen hoe je werkelijk in elkaar steekt en opereert.
(volgt een lijst van bescheiden waaruit zou moeten blijken dat [geïntimeerde sub 1] zich schuldig zou maken aan onder meer witwassen, valsheid in geschrifte en belastingontduiking, hof) (...)
Ik ben bereid dat niet te doen als wij tot een redelijke beëindiging van het geschil komen (en ik vraag daarbij veel minder dan waar ik recht op heb), dat dient dan ten minste te bestaan uit:
a. Onvoorwaardelijke doorhaling en beëindiging van (het zakelijk) recht van gebruik van
‘het weiland’;
b. betaling van één miljoen euro voor de renovatie van mijn woning;
c. betaling van twee miljoen euro; en
d. de betaling van alle door mij en [appellante sub 2] betaalde en nog te betalen proces- en
advocatenkosten, nader vast te stellen.
Graag verneem ik van je concreet en duidelijk vóór 18 oktober 2016. Als je niet reageert, ga ik ervan uit dat je het voorstel afwijst. Ik acht mij dan vrij om vooruitlopend op de uitspraak een ieder die daar mogelijk belang bij heeft schriftelijk te informeren met overlegging van de relevante bescheiden, bijvoorbeeld, doch niet uitsluitend en in willekeurige volgorde:
1. De minister van Financiën en de vaste kamercommissie voor Financiën
2. De raad van bestuur van ABN AMRO
3. De belastingdienst/FIOD
4. IRS
5. Italiaanse belastingdienst
6. UK Revenue
7. Gemeente Bloemendaal
8. Bestuur van Allen & Overy
9. Bestuur van EY
10. Bestuur van Lexence
11. Bestuur van de Rabobank
12. Alle toezichthouders waar dan ook die daar belang bij zouden kunnen hebben
13. De rechtbank Amsterdam
14. De pers
Ik zal dan haarfijn uitleggen wat je met alle kunstgrepen hebt nagestreefd en dat is: (1) beide
landgoederen naar je toehalen, (2) totaal geen belasting te hoeven betalen, (3) mij een groot deel van mijn vermogen afnemen en dat je daarbij geen middel ongebruikt hebt gelaten, waaronder zelfs het plegen van valsheid in geschrifte, maar ook anderen ertoe aan te zetten.
(…)
3.1.6
Bij brief van 1 november 2016 heeft de toenmalige advocaat van [appellant sub 1] aan de advocaat van [geïntimeerde sub 1] verzocht om een schriftelijke reactie waaruit blijkt dat de handelingen van [geïntimeerde sub 1] wettelijk geoorloofd waren en meegedeeld dat bij gebreke daarvan [appellant sub 1] samen met [appellante sub 2] en bijgestaan door [A] (belastingconsulent) een onderzoek starten naar het handelen van [geïntimeerde sub 1] en dat zij daarbij ook derden gaan betrekken.
3.1.7
Mr. Van Stigt (strafrechtspecialist) heeft in opdracht van [geïntimeerde sub 1] een memorandum opgesteld met een opsomming van feiten en omstandigheden die zich in het verlengde van voornoemde brieven van 7 oktober 2016 en 1 november 2016 hebben voorgedaan, waaronder de volgende:
2. Naar blijkt is door [A] en de echtgenote van [appellant sub 1] [appellante sub 2]
ook het bestuur van Ernst & Young benaderd, in dat geval met de
mededeling dat een bespreking wordt gewenst aangaande een (in te dienen) klacht
inzake valsheid in geschrifte met betrekking tot een partner van dat kantoor in
relatie tot [geïntimeerde sub 1] .
3. Zijdens de ABN AMRO bank is de mededeling ontvangen dat ook de bank door
mr. Hoff is benaderd met aantijgingen inzake ontoelaatbare betrokkenheid van de
bank bij financiële transacties tussen [appellant sub 1] en [geïntimeerde sub 1] .
4. Naar het zich laat aanzien is door [appellant sub 1] / [A] /mr. Hoff tevens contact
gezocht met de Belastingdienst, hetgeen kan worden afgeleid uit plotselinge vragen
en acties van die zijde op Vpb en IB-gebied.
5. Voorts is, zoals al aangekondigd in de brief van [appellant sub 1] , de wethouder financiën van de
gemeente Bloemendaal door [A] aangesproken omtrent de WOZ-waarde van
(onder meer) het landgoed [naam 2] en het feit dat [geïntimeerde sub 1] aldaar illegaal
kantoor zou houden, een en ander onder het dreigement dat het terzake onjuiste handelen
van de gemeente in de publiciteit zal worden gebracht.
3.1.8
In een door [geïntimeerden] als productie 11 overgelegd overzicht van de belangrijkste acties die [appellanten] tegen [geïntimeerde sub 1] hebben ondernomen staat voor zover van belang het volgende:
(...)
21. [appellant sub 1] heeft het Haarlems Dagblad benaderd met belastende (onjuiste) informatie over [geïntimeerde sub 1] ; (...)
26. [appellant sub 1] heeft herhaaldelijk voor [geïntimeerde sub 1] belastende (onjuiste) informatie aan ABN AMRO verstrekt;
(...)
34. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben de Belastingdienst benaderd met talloze vragen over de fiscale positie van [geïntimeerde sub 1] en zijn bedrijven; (…)
3.1.9
Bij vonnis van 9 november 2016 heeft de rechtbank Amsterdam de hierboven onder 3.1.4 genoemde vorderingen van [appellant sub 1] afgewezen. Bij arrest van 27 november 2018 heeft het hof dit vonnis bekrachtigd, met uitzondering van de beslissing over de (daadwerkelijk gemaakte) proceskosten, en [appellant sub 1] veroordeeld tot betaling van de geliquideerde kosten.
3.1.10
In een brief van 6 december 2016 heeft [geïntimeerde sub 1] aan [appellant sub 1] meegedeeld dat hij de zaak met hem wilde schikken, In de laatste alinea heeft [geïntimeerde sub 1] geschreven dat hij is geschrokken van de in de brief van 7 oktober 2016 genoemde dreigementen en dat hij een strafrechtadvocaat heeft ingeschakeld.
3.1.11
Onderhandelingen tussen partijen, waarbij [appellant sub 1] werd bijgestaan door [A] , zijn op niets uitgelopen.
3.1.12
In een verklaring van [B] , sinds 2001 CFO van het bedrijf van [geïntimeerde sub 1] , [X] , een private-equity-maatschappij, van 22 mei 2018, staat voorzover van belang het volgende:
Nadat de rechtbank in november 2016 alle vorderingen van [appellant sub 1] tegen [geïntimeerde sub 1] heeft afgewezen, zijn [appellant sub 1] en [appellante sub 2] begonnen met het indienen van klachten tegen diverse adviseurs en banken van [geïntimeerde sub 1] en [X] (het bedrijf, hof), zoals EY, Lexence, Allen & Overy, ABN AMRO en Rabobank. We hebben enorm veel tijd moeten steken in het helpen van deze partijen in het weerleggen van de valse beschuldigingen. (...) Gelukkig hebben we de langdurige relatie met onze adviseurs en banken met heel veel moeite kunnen behouden, met uitzondering van ABN AMRO, die de relatie, na integriteitsklachten van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] (...) heeft beëindigd. (...)
3.2
[geïntimeerden] hebben, voor zover in hoger beroep van belang, in eerste aanleg gevorderd een verbod, onder verbeurte van een dwangsom, om:
( c) de in de brief van 7 oktober 2016 bedoelde derden, waaronder toezichthouders, instituten, besturen, verzekeringsmaatschappijen, autoriteiten en publiekrechtelijke rechtspersonen aan te schrijven en/of anderszins te (laten) benaderen of te (laten) informeren over enig handelen of nalaten door [geïntimeerde sub 1] en/of [geïntimeerde sub 2] en/of zich anderszins in de toekomst nog schuldig te maken aan het in de brief omschreven en aangekondigde onrechtmatig handelen;
( d) adviseurs en/of personeelsleden van [geïntimeerde sub 1] en/of [geïntimeerde sub 2] en/of bedrijven en/of stichtingen waarvan [geïntimeerde sub 1] bestuurder is en/of andere zakelijke relaties van [geïntimeerde sub 1] en/of [geïntimeerde sub 2] en/of familieleden te betrekken in tuchtrechtelijke procedures, dan wel een klacht tegen bedoelde adviseurs en/of relaties of een (integriteits-)melding of handhavingsverzoek bij toezichthouders en/of autoriteiten in te dienen, en te (laten) communiceren met instanties en autoriteiten over reeds ingediende klachten, WOB verzoeken, (integriteits)meldingen en handhavingsverzoeken.
3.3
De voorzieningenrechter heeft het hiervoor onder (c) gevorderde verbod toegewezen, in die zin dat het [appellant sub 1] en [appellante sub 2] wordt verboden om gedurende twee jaren na betekening van het vonnis de in de brief van 7 oktober 2016 genoemde derden, met uitzondering van de in die brief onder 12 en 13 genoemde toezichthouders en de rechtbank Amsterdam, aan te schrijven en/of anderszins te (laten) benaderen of te (laten) informeren over enig handelen of nalaten van [geïntimeerde sub 1] en daarbij bescheiden te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 25.000,- voor iedere overtreding van dit verbod, tot een maximum van € 500.000,-.
De voorzieningenrechter heeft de vordering onder (c) voor het overige afgewezen, evenals de vordering onder (d) en [appellanten] in de proceskosten veroordeeld.
3.4
De voorzieningenrechter heeft ten aanzien van het hiervoor onder (c) gevorderde verbod in rov. 4.5 overwogen, samengevat, dat de inhoud van de brief van 7 oktober 2016 niet anders kan worden opgevat dan als pure chantage, nu [appellant sub 1] daarmee probeert [geïntimeerde sub 1] te dwingen tot betaling van miljoenen euro’s en dreigt bij verlies van de procedure en bij niet-betaling alle mogelijke derden aan de hand van een waslijst aan stukken te informeren over volgens hem strafbare gedragingen van [geïntimeerde sub 1] . Deze chantage kan worden aangemerkt als onrechtmatig handelen. Verder is volgens de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat [appellant sub 1] , daarbij geholpen door [appellante sub 2] , nadat hij in de bodemzaak in het ongelijk was gesteld, deels feitelijk uitvoering heeft gegeven aan zijn dreigementen en, blijkens het memorandum van mr. Van Stigt en het overzicht van acties, in ieder geval informatie over [geïntimeerde sub 1] aan ABN AMRO en de Belastingdienst heeft verstrekt hetgeen [appellant sub 1] en [appellante sub 2] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, hebben weersproken. Het lijkt erop, zo heeft de voorzieningenrechter overwogen, dat ook informatie aan de pers (het Haarlems Dagblad) is verstrekt, louter met het doel [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] schade te berokkenen en verder onder druk te zetten. Dit is zodanig onrechtmatig dat het een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] rechtvaardigt. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben bij het gevorderde verbod voor de duur van twee jaar onder deze omstandigheden een spoedeisend belang. Ter voorkoming van executieproblemen heeft het verbod alleen betrekking op de in de brief van 7 oktober 2016 genoemde derden, aldus nog steeds de voorzieningenrechter.
3.5
Het door [geïntimeerden] gevorderde verbod als hiervoor onder (d) vermeld heeft de voorzieningenrechter afgewezen en daartoe in rov. 4.7 overwogen dat van eventueel nog door [appellanten] in te dienen tuchtrechtelijke klachten niet bij voorbaat kan worden gezegd dat deze misbruik van recht opleveren, nu dit niet snel wordt aangenomen en niet valt uit te sluiten dat [appellanten] ook terechte klachten indienen. Deze zelfde overweging geldt volgens de voorzieningenrechter voor het aanschrijven of benaderen van toezichthouders.
3.6
Na de ontvangst van het bestreden vonnis hebben [appellanten] een brief, gedateerd 15 juni 2018, bij de gemeente Bloemendaal bezorgd, waarin voor zover van belang het volgende staat vermeld:
Betreft: verzoek tot vernietiging van alle correspondentie van betrekking tot de heer [geïntimeerde sub 1]
(…)
Bij uitspraak van de Kort Geding rechter heb ik heden een verbod gekregen om over de heer [geïntimeerde sub 1] contact met de gemeente Bloemendaal op te nemen.
Ik heb dit inmiddels electronisch gemeld via de e-mail maar bevestig dit bij deze ook per brief.
In navolging van op mijn eerdere emails die ik stuurde als zijnde niet geschreven kunnen worden beschouwd.
Mochten er kopieën zijn gemaakt dan gelieve u die te vernietigen en niet verder te behandelen.
Het is dus van groot belang dat alle documenten worden vernietigd.
Wilt u daar op toezien dat dit gebeurt binnen uw organisatie?(…)
3.7
Tegen de in het bestreden vonnis vervatte beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] in principaal appel op met elf grieven en [geïntimeerden] in incidenteel appel met vier grieven.
Principaal appel
3.8
Voor zover het door [geïntimeerden] gevorderde verbod met de daaraan verbonden dwangsom is toegewezen en [appellanten] in de kosten zijn veroordeeld, komen laatstgenoemden hiertegen op met hun grieven
I tot en met IX en XI. Deze grieven, die ook zien op het (ontbreken van) spoedeisend belang, lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Volgens [appellanten] heeft de voorzieningenrechter de inhoud van de brief van 7 oktober 2016 ten onrechte als ”pure chantage” aangemerkt, terwijl niet vast staat dat is voldaan aan de delictsomschrijving van artikel 318 Sr., heeft hij ten onrechte en te lichtvaardig aangenomen dat [appellanten] deels feitelijk uitvoering hebben gegeven aan hun dreigementen door informatie te verstrekken aan derden louter met het doel om aan [geïntimeerden] schade te berokkenen en ten onrechte het gevorderde verbod gedeeltelijk toegewezen terwijl het vereiste spoedeisend belang niet aanwezig is. Het verbod leidt ertoe dat [appellanten] worden belemmerd in hun zoektocht naar feiten en handelingen die in het verleden hebben plaatsgevonden en niet kunnen strijden volgens het beginsel van equality of arms (artt. 6 EVRM en 14 IVBPR). De boodschap van de brief van 7 oktober 2016 is ‘dat [appellant sub 1] , indien [geïntimeerde sub 1] niet doet wat [appellant sub 1] verlangt, schriftelijk informatie zal divulgeren, begeleid met “
overlegging van de relevante bescheiden”, waarover [appellant sub 1] , al dan niet als vrucht n.a.v. kennelijk al verricht en geslaagd onderzoek, reeds beschikt, waarvan zondermeer vaststaat, dat [geïntimeerde sub 1] , door die actie (divulgeren) benadeeld zal worden, in de zin dat een of meer aldus benaderde derden, tot het besluit kan/kunnen komen, contacten of relaties met [geïntimeerde sub 1] te verbreken, en/of hem aansprakelijk te stellen voor geleden of te lijden schade en/of aangifte tegen hem te doen en/of een nader onderzoek tegen hem in te stellen, denk bijv. aan de FIOD’, aldus [appellanten]
Voor zover het vonnis op grond van het voorgaande niet vernietigd mocht worden, dient in ieder geval het dictum onder 5.1 (zie hiervoor onder 3.3) wegens strijd met het proportionaliteitsbeginsel te worden vernietigd in die zin dat de woorden “(laten)” worden vervangen door “(doen)” zodat dit in overeenstemming is met de achterliggende bedoeling van het dictum, dat voor overtreding van het verbod veronderstelt dat [appellant sub 1] zich actief bezig moet houden met informeren van een derde, direct of indirect. Ook heeft de voorzieningenrechter de gemeente Bloemendaal ten onrechte niet uitgezonderd van het verbod nu de gemeente aan [geïntimeerde sub 1] gegevens uit de GBA over [appellante sub 2] heeft verstrekt.
Voorts heeft de voorzieningenrechter ten onrechte een dwangsom aan het verbod verbonden, nu [appellanten] nooit uitvoering aan enig dreigement hebben gegeven.
Ook zijn zij ten onrechte in de proceskosten veroordeeld, aldus nog steeds [appellanten]
3.8.1
Het hof stelt voorop dat [appellanten] met hun grieven eraan voorbijgaan dat dit geschil een kort geding betreft, zodat niet behoeft vast te staan maar slechts aannemelijk hoeft te worden gemaakt dat [appellant sub 1] zich met de brief van 7 oktober 2016 schuldig heeft gemaakt aan chantage en dat [appellanten] deels feitelijk uitvoering hebben gegeven aan hun dreigementen, dit alles in de zin van onrechtmatig handelen. Daaraan hebben [geïntimeerden] met hun gemotiveerde (en door [appellanten] onvoldoende betwiste) stellingen voldaan, zoals de voorzieningenrechter in rov. 4.5 van het betreden vonnis (zie hiervoor, 3.4) terecht heeft overwogen, welke overweging het hof tot de zijne maakt. Dit wordt eens te meer bevestigd door zowel de toelichting van [appellanten] op hun grieven (‘
dat [appellant sub 1] , indien [geïntimeerde sub 1] niet doet wat [appellant sub 1] verlangt, schriftelijk informatie zal divulgeren (…)’) als door de hiervoor onder 3.6 geciteerde brief van 15 juni 2018 en de overige stukken/e-mails waarover [geïntimeerden] door het indienen van een zogenaamd Wob-verzoek bij de gemeente Bloemendaal beschikken (productie 32, memorie van antwoord). Uit voornoemde stukken blijkt dat [appellanten] , hoewel zij dit ontkennen, meermaals met de gemeente Bloemendaal hebben gecorrespondeerd met betrekking tot [geïntimeerde sub 1] . Dat het kennelijk tot een kort geding vonnis moest komen om [appellanten] ertoe te brengen af te zien van verdere correspondentie met de gemeente Bloemendaal vormt voldoende spoedeisend belang voor [geïntimeerden] bij het door de voorzieningenrechter toegewezen verbod tot, onder meer, het benaderen van voornoemde gemeente. Dit rechtvaardigt eveneens de oplegging van een dwangsom. Voor een verbod met een beperktere strekking, waaronder een wijziging van het dictum door het vervangen van (“laten”) door (“doen”), ziet het hof in het licht van het vorenstaande geen aanleiding. De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing de proportionaliteit meegewogen door aan het verbod een termijn van twee jaar te verbinden. Het hof acht de daarop gestelde dwangsom niet disproportioneel en laat deze daarom in stand.
Bij een en ander neemt het hof eveneens in aanmerking dat het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de rechtbank van 9 november 2016 in de bodemprocedure (waarin de geldvorderingen van [appellant sub 1] wegens beweerdelijk onrechtmatige verdeling zijn afgewezen) heeft bekrachtigd. Niet valt uit te sluiten dat het (aannemelijk geachte) risico dat de in de brief van 7 oktober 2016 geuite dreigementen daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd door deze bekrachtiging alleen maar is toegenomen.
Waarom het opgelegde verbod in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR is door [geïntimeerde sub 1] onvoldoende gemotiveerd gesteld, temeer daar het verbod zich niet uitstrekt tot rechterlijke instanties. Sterker nog, ook andere instanties die zich bezig houden met het behandelen van klachten zoals tuchtrechtelijke en toezichthoudende instanties vallen niet onder het verbod.
Ten slotte deelt het hof het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van de proceskostenveroordeling. Weliswaar is een aantal vorderingen van [geïntimeerden] afgewezen maar [appellanten] zijn in overwegende mate in het ongelijk gesteld en zijn dus terecht in de proceskosten veroordeeld.
3.8.2
De conclusie is dat de grieven in principaal appel geen succes hebben.
Incidenteel appel
3.9
Met
grief Ikomen [geïntimeerden] op tegen de overweging van de voorzieningenrechter in rov. 4.5 dat ter voorkoming van executieproblemen het verbod alleen zal zien op de in de brief van 7 oktober 2016 genoemde derden. Zij voeren aan dat deze beperking tekort blijkt te schieten en de onrechtmatige handelingen van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] het noodzakelijk maken het verbod uit te breiden tot “een ieder die daar mogelijk belang bij heeft”, zoals [appellant sub 1] en [appellante sub 2] het zelf ook in voornoemde brief hebben geformuleerd. Met executieproblemen van het uitgebreide verbod zal het wel meevallen, nu [geïntimeerde sub 1] zal moeten aantonen dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] een derde met informatie over hem hebben benaderd of laten benaderen. Als [appellant sub 1] en [appellante sub 2] niet van plan zijn dit te doen, hebben zij niets te vrezen, aldus [geïntimeerden]
3.9.1
Het hof stelt voorop dat vooralsnog niet, althans onvoldoende is gebleken dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] – mede gelet op hun gemotiveerde betwisting – andere dan de in voornoemde brief genoemde personen en instellingen hebben benaderd. Voorts is de gevorderde uitbreiding van het verbod onvoldoende bepaald of bepaalbaar. Aldus ziet het hof geen aanleiding een ruimer verbod toe te wijzen dan de voorzieningenrechter.
De grief faalt.
3.1
Grief IIis gericht tegen de afwijzing van het gevorderde verbod op het indienen van tuchtrechtelijke klachten. [geïntimeerden] erkennen dat een algemeen verbod op het indienen van tuchtrechtelijke klachten te ver gaat. Dit verbod ziet evenwel op een beperkt aantal dienstverleners en alleen voor zover het werkzaamheden betreft die verband houden met de gemeenschap die tussen [geïntimeerde sub 1] en [appellant sub 1] heeft bestaan, de verdeling daarvan en het geschil daarover, aldus [geïntimeerden]
3.10.1
Aangezien niemand op voorhand de toegang tot de rechter, waaronder de tuchtrechter, kan worden ontzegd, heeft de voorzieningenrechter het gevorderde verbod terecht afgewezen. De stelling van [geïntimeerden] dat het in dit geval geen algemeen maar een beperkt verbod betreft, brengt het hof voorshands niet tot een ander oordeel. Het valt immers niet op voorhand uit te sluiten dat [appellanten] terechte klachten indienen. De grief heeft geen succes.
3.11
Grief IIIziet op het dictum onder 5.1 van het bestreden vonnis voor wat betreft het zinsdeel “en daarbij bescheiden te verstrekken”. Hoewel [geïntimeerden] hierin niet lezen dat een benaderen of informeren alleen verboden is als daarbij bescheiden worden verstrekt, verzoeken zij het hof ter voorkoming van onnodige misverstanden voornoemd zinsdeel weg te laten dan wel te vervangen door “al dan niet onder het verstrekken van bescheiden”.
3.11.1
Uit hetgeen de voorzieningenrechter onder rov. 4.5 van het bestreden vonnis heeft overwogen, kan worden opgemaakt dat het verstrekken van informatie als [appellanten] hebben gedaan, louter met het doel [geïntimeerden] schade te berokkenen en verder onder druk te zetten, zodanig onrechtmatig is dat een verbod gerechtvaardigd is. Aangezien daarbij ook het verstrekken van informatie aan de pers (het Haarlems Dagblad) wordt genoemd en verboden, zonder dat de voorzieningenrechter daarbij refereert aan het verstrekken van bescheiden, legt het hof het dictum in 5.1 aldus uit dat hieronder eveneens is begrepen het (verbod tot) informeren van de eerder genoemde derden,
zonderhet verstrekken van stukken/bescheiden. De grief faalt.
3.12
Grief IVis gericht tegen punt 5.1 van het dictum voor zover daarbij (in het herstelvonnis) van het toegewezen verbod zijn uitgezonderd de in de brief van 7 oktober 2016 onder 12 genoemde toezichthouders. Volgens [geïntimeerden] hebben zij er belang bij dat onder het gevorderde verbod ook toezichthouders blijven vallen.
3.12.1
Naar het voorlopig oordeel van het hof gaan [geïntimeerden] eraan voorbij dat toezichthouders, evenals de tuchtrechter en de rechtbank Amsterdam, zijn te beschouwen als instanties waar klachten – mede omtrent de niet-naleving van wettelijke voorschriften – kunnen worden ingediend of procedures kunnen worden ingesteld. Derhalve heeft de voorzieningenrechter toezichthouders terecht uitgezonderd van het toegewezen verbod. Er moeten immers zwaarwegende redenen zijn een dergelijk verbod op te leggen, welke zwaarwegende redenen thans ontbreken. De grief slaagt dus niet.
Conclusie
3.13
De grieven falen, zowel in principaal als incidenteel appel. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding in principaal appel en [geïntimeerden] in de kosten van het incidenteel appel.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 318,- aan verschotten en € 3.222,- voor salaris;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellanten] begroot op € 1.611,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, E.M. Polak en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.