Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief X in principaal appelgericht, waarmee het hof in het navolgende rekening zal houden. Voor het overige zijn de feiten niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt, waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen.
3.Beoordeling
gemeente Bloemendaal door [A] aangesproken omtrent de WOZ-waarde van
I tot en met IX en XI. Deze grieven, die ook zien op het (ontbreken van) spoedeisend belang, lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Volgens [appellanten] heeft de voorzieningenrechter de inhoud van de brief van 7 oktober 2016 ten onrechte als ”pure chantage” aangemerkt, terwijl niet vast staat dat is voldaan aan de delictsomschrijving van artikel 318 Sr., heeft hij ten onrechte en te lichtvaardig aangenomen dat [appellanten] deels feitelijk uitvoering hebben gegeven aan hun dreigementen door informatie te verstrekken aan derden louter met het doel om aan [geïntimeerden] schade te berokkenen en ten onrechte het gevorderde verbod gedeeltelijk toegewezen terwijl het vereiste spoedeisend belang niet aanwezig is. Het verbod leidt ertoe dat [appellanten] worden belemmerd in hun zoektocht naar feiten en handelingen die in het verleden hebben plaatsgevonden en niet kunnen strijden volgens het beginsel van equality of arms (artt. 6 EVRM en 14 IVBPR). De boodschap van de brief van 7 oktober 2016 is ‘dat [appellant sub 1] , indien [geïntimeerde sub 1] niet doet wat [appellant sub 1] verlangt, schriftelijk informatie zal divulgeren, begeleid met “
overlegging van de relevante bescheiden”, waarover [appellant sub 1] , al dan niet als vrucht n.a.v. kennelijk al verricht en geslaagd onderzoek, reeds beschikt, waarvan zondermeer vaststaat, dat [geïntimeerde sub 1] , door die actie (divulgeren) benadeeld zal worden, in de zin dat een of meer aldus benaderde derden, tot het besluit kan/kunnen komen, contacten of relaties met [geïntimeerde sub 1] te verbreken, en/of hem aansprakelijk te stellen voor geleden of te lijden schade en/of aangifte tegen hem te doen en/of een nader onderzoek tegen hem in te stellen, denk bijv. aan de FIOD’, aldus [appellanten]
dat [appellant sub 1] , indien [geïntimeerde sub 1] niet doet wat [appellant sub 1] verlangt, schriftelijk informatie zal divulgeren (…)’) als door de hiervoor onder 3.6 geciteerde brief van 15 juni 2018 en de overige stukken/e-mails waarover [geïntimeerden] door het indienen van een zogenaamd Wob-verzoek bij de gemeente Bloemendaal beschikken (productie 32, memorie van antwoord). Uit voornoemde stukken blijkt dat [appellanten] , hoewel zij dit ontkennen, meermaals met de gemeente Bloemendaal hebben gecorrespondeerd met betrekking tot [geïntimeerde sub 1] . Dat het kennelijk tot een kort geding vonnis moest komen om [appellanten] ertoe te brengen af te zien van verdere correspondentie met de gemeente Bloemendaal vormt voldoende spoedeisend belang voor [geïntimeerden] bij het door de voorzieningenrechter toegewezen verbod tot, onder meer, het benaderen van voornoemde gemeente. Dit rechtvaardigt eveneens de oplegging van een dwangsom. Voor een verbod met een beperktere strekking, waaronder een wijziging van het dictum door het vervangen van (“laten”) door (“doen”), ziet het hof in het licht van het vorenstaande geen aanleiding. De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing de proportionaliteit meegewogen door aan het verbod een termijn van twee jaar te verbinden. Het hof acht de daarop gestelde dwangsom niet disproportioneel en laat deze daarom in stand.
grief Ikomen [geïntimeerden] op tegen de overweging van de voorzieningenrechter in rov. 4.5 dat ter voorkoming van executieproblemen het verbod alleen zal zien op de in de brief van 7 oktober 2016 genoemde derden. Zij voeren aan dat deze beperking tekort blijkt te schieten en de onrechtmatige handelingen van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] het noodzakelijk maken het verbod uit te breiden tot “een ieder die daar mogelijk belang bij heeft”, zoals [appellant sub 1] en [appellante sub 2] het zelf ook in voornoemde brief hebben geformuleerd. Met executieproblemen van het uitgebreide verbod zal het wel meevallen, nu [geïntimeerde sub 1] zal moeten aantonen dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] een derde met informatie over hem hebben benaderd of laten benaderen. Als [appellant sub 1] en [appellante sub 2] niet van plan zijn dit te doen, hebben zij niets te vrezen, aldus [geïntimeerden]
zonderhet verstrekken van stukken/bescheiden. De grief faalt.