ECLI:NL:GHAMS:2019:4095

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
200.262.831/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging in hoger beroep inzake koopovereenkomst en hypotheekrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Breederveld, is in hoger beroep gekomen van een vonnis waarin de rechtbank de koopovereenkomst tussen de moeder van de appellant en de appellant zelf heeft vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden. De rechtbank had de appellant ook veroordeeld tot medewerking aan de overdracht van de woning aan de moeder en tot betaling van een bedrag van € 15.509,70, inclusief proceskosten.

De appellant heeft in het incident gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt geschorst, omdat hij in een noodsituatie verkeert. Hij stelt dat de tenuitvoerlegging onomkeerbare gevolgen heeft en dat hij niet kan voldoen aan de veroordeling, aangezien de woning belast is met een hypotheekrecht ten gunste van een derde partij, [A]. De appellant betoogt dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen en de gevolgen van de tenuitvoerlegging.

De geïntimeerde, De Die Financieel Beheer en Bewindvoering B.V., heeft verweer gevoerd en gesteld dat de appellant inmiddels aan de veroordeling heeft voldaan. Het hof heeft de vordering van de appellant afgewezen, omdat niet is gebleken van misbruik van executiebevoegdheid. Het hof oordeelt dat de appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis een noodtoestand zou veroorzaken. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.262.831/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/647672 / HA ZA 18-485
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 november 2019
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. B. Breederveld te Alkmaar,
tegen
DE DIE FINANCIEEL BEHEER EN BEWINDVOERING B.V.,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [X] ,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. C.S.M. Ruijgrok te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en De Die genoemd; [X] wordt hierna aangeduid als de moeder van [appellant] .
[appellant] is bij dagvaarding van 11 juli 2019 in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Amsterdam onder bovenstaand zaaknummer/rolnummer gewezen vonnis van 24 april 2019 tussen De Die als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en [appellant] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie. Bij de dagvaarding is een aantal producties gevoegd.
Bij voornoemde dagvaarding heeft [appellant] tevens incidenteel gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wat betreft de veroordeling onder 5.3. op de voet van artikel 351 Rv zal schorsen totdat op het hoger beroep is beslist, met veroordeling van De Die in de kosten van het incident.
De Die heeft daarop geantwoord en geconcludeerd dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, [appellant] in zijn incidentele vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de vordering zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank op vordering van De Die voor recht verklaard dat de koopovereenkomst van 31 oktober 2013 tussen de moeder van [appellant] en [appellant] met betrekking tot de woning aan de [adres] door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen en heeft de rechtbank deze overeenkomst vernietigd. Onder 5.3. van het dictum heeft de rechtbank [appellant] voorts veroordeeld om op eerste verzoek van De Die zijn volledige medewerking te verlenen aan het opnieuw op naam van de moeder stellen van de woning, vrij van beslag en hypotheek en ook overigens onbezwaard. Daarnaast heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld tot betaling aan De Die van een bedrag van € 15.509,70, de proceskosten ad € 1.793,- en de beslagkosten ad € 1.816,26, dit alles met wettelijke rente. De vorderingen in reconventie van [appellant] zijn afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, begroot op € 271,50, eveneens met wettelijke rente. [appellant] is tevens veroordeeld tot betaling van nakosten, met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging wat betreft de veroordeling onder 5.3. van het bestreden vonnis heeft [appellant] , kort gezegd, het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft - hoewel uitdrukkelijk verweer gevoerd is tegen de uitvoerbaarverklaring bij voorraad - de vordering op dit punt niet gemotiveerd toegewezen. [appellant] is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wat betreft de veroordeling onder 5.3 leidt tot een noodsituatie, omdat de tenuitvoerlegging van het vonnis niet alleen onomkeerbare gevolgen zal kunnen hebben, maar ook [appellant] niet kan voldoen aan (dit deel van) de veroordeling. De woning is belast met een recht van hypotheek ten gunste van een derde, [A] . [appellant] is gebleken dat [A] zich beroept op artikel 3:88 BW en van oordeel is dat sprake is van een rechtsgeldig gevestigd recht van hypotheek. [A] is niet genegen afstand te doen van dit hypotheekrecht. [appellant] daarentegen is niet in staat de vorderingen waarvoor dit recht van hypotheek destijds is verstrekt, te voldoen. Hij verkeert zodoende in een noodsituatie. De rechtbank heeft hieraan niet kenbaar aandacht besteed, terwijl de voormelde feiten en omstandigheden (niet meewerken aan afstand hypotheek) zich eerst hebben voorgedaan na het wijzen van de bestreden beslissing. Naar het oordeel van [appellant] rechtvaardigt voormeld belang de schorsing van de tenuitvoerlegging van in ieder geval dit onderdeel van het vonnis. Bij de beoordeling van de belangen van partijen dient voorts in aanmerking genomen te worden dat door de vernietiging van de overdracht de onroerende zaak van rechtswege weer deel is gaan uitmaken van het vermogen van de moeder, in dezen door De Die vertegenwoordigd. De Die heeft het bestreden vonnis reeds laten inschrijven in de openbare registers. Niet is gebleken dat De Die, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van de moeder, voornemens is de onroerende zaak te vervreemden of te bezwaren, hetgeen (evenzo) directe gevolgen zou hebben voor de onomkeerbaarheid van de tenuitvoerlegging. Dit alles overziende is er volgens [appellant] voldoende aanleiding om de tenuitvoerlegging van het vonnis wat betreft de veroordeling onder 5.3. te schorsen totdat in hoger beroep is beslist.
2.3
De Die heeft verweer gevoerd, op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan. Volgens De Die heeft [appellant] in zoverre aan het vonnis gevolg gegeven dat hij de bedragen tot betaling waarvan hij veroordeeld is, inmiddels heeft voldaan.
2.4
Uitgangspunt bij de beoordeling van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis waarvan beroep is, dat daarvoor slechts plaats is indien die tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal aan de orde zijn indien de executant, mede gelet op de - voor haar kenbare - belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan in het bijzonder sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand zou doen ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.5
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat, voor zover [appellant] al heeft beoogd dit aan te voeren, het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust. De onder 2.2 weergegeven stellingen van [appellant] kunnen – indien al juist – niet tot de conclusie leiden dat sprake is van (een van) dergelijke misslagen. Voorts heeft [appellant] niet, althans onvoldoende concreet, onderbouwd dat zich na het bestreden vonnis feiten hebben voorgedaan dan wel aan het licht zijn gekomen die meebrengen dat tenuitvoerlegging van de veroordeling onder 5.3 van dat vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand bij hem zal doen ontstaan. De door [appellant] ter adstructie van zijn vordering geponeerde stellingen dat, kort gezegd, op de woning een hypotheekrecht rust, dat [A] niet genegen is afstand te doen van dit hypotheekrecht en dat [appellant] niet in staat is de vorderingen waarvoor dat recht is verleend te voldoen, zijn daartoe ontoereikend. Dat op de woning een hypotheekrecht rust, is geen feit dat zich na het bestreden vonnis heeft voorgedaan en de rechtbank was hiermee bekend. Bovendien mag worden verondersteld dat de rechtbank bij haar beoordeling niet ervan is uitgegaan dat [A] (mogelijkerwijs) afstand zou doen van zijn hypotheekrecht. Ten slotte heeft [appellant] in het geheel niet zijn stelling onderbouwd dat hij niet in staat zou zijn de vordering waarvoor dat hypotheekrecht is gevestigd, te voldoen, en bestaat dus onvoldoende duidelijkheid ten aanzien van de financiële positie van [appellant] om diens vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging te kunnen toewijzen. Voor een algemene belangenafweging is, anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, in een incident als het onderhavige geen plaats. Op grond van het vorenstaande oordeelt het hof dat tenuitvoerlegging van het vonnis geen misbruik van executiebevoegdheid oplevert, zodat de incidentele vordering tot schorsing van die tenuitvoerlegging wat betreft de veroordeling onder 5.3. moet worden afgewezen.
2.6
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.7
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] .

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 7 januari 2020 voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, L.A.J. Dun en C. Uriot, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 november 2019.