ECLI:NL:GHAMS:2019:4091

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
200.257.843/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over co-auteurschap en onrechtmatige uitlatingen in wetenschappelijk onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is aangespannen door dr. [X] tegen het Academisch Medisch Centrum (AMC) en de professoren [Y] en [Z]. De zaak betreft de vraag of [X] ten onrechte niet als co-auteur is vermeld bij verschillende wetenschappelijke publicaties. [X] heeft in het verleden onderzoek gedaan naar het eiwit-enzym Creatine Kinase en was betrokken bij het promotieonderzoek van drs. [A]. Na een conflict met [A] heeft [X] haar samenwerking met haar beëindigd en later klachten ingediend over de wetenschappelijke integriteit van het AMC en de betrokken professoren. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat [X] onrechtmatig heeft gehandeld door e-mails te verzenden naar tijdschriften waarin zij verzocht om publicatie van artikelen tegen te houden totdat haar co-auteurschap was erkend. Het hof bevestigt de bevoegdheid van de voorzieningenrechter en oordeelt dat de vorderingen van AMC c.s. terecht zijn toegewezen, maar beperkt het gebod voor onbepaalde tijd dat aan [X] was opgelegd. Het hof vernietigt het vonnis voor zover het [X] voor de toekomst verbiedt om publieke mededelingen te doen over haar co-auteurschap, maar bekrachtigt het vonnis voor het overige. [X] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I IE
zaaknummer : 200.257.843/01
zaak/kg-nummer rechtbank Amsterdam: C/13/662028/KG ZA 19-161
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 november 2019
inzake
dr. [X],
wonend te [woonplaats ] ,
appellante,
advocaat: mr. O.M.B.J. Volgenant te Amsterdam,
tegen

1.de publiekrechtelijke rechtspersoon Academisch Medisch Centrum,

gevestigd te Amsterdam,

2. prof. dr. [Y] ,

wonende te [woonplaats ] ,

3. prof. dr. [Z] ,

wonende te [woonplaats ]
geïntimeerden,
advocaat: mr. A. Bekema te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en AMC c.s. (in vrouwelijk enkelvoud) genoemd. Geïntimeerden sub 2 en 3 worden ook wel samen als de promotoren of elk voor zich met de enkele achternaam aangeduid.
[X] is bij dagvaarding van 8 april 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2019, in kort geding gewezen tussen AMC c.s. als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [X] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie overeenkomstig de appeldagvaarding, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van [X] , met producties;
- akte van AMC c.s., met producties.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis voor zover gewezen in conventie zal vernietigen en alsnog de vorderingen zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
AMC c.s. heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 september 2019 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1-2.25 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[X] doet sinds 1998 onderzoek naar het eiwit-enzym Creatine Kinase (hierna ook: CK). Zij had vanaf 14 april 2013 tot 1 oktober 2017 een zogenoemde “gastvrijheidsverlening” bij het AMC, om onderzoek te kunnen verrichten, na op basis van een arbeidsovereenkomst en als onbezoldigd ambtenaar bij (de rechtsvoorgangster van) het AMC werkzaam te zijn geweest. [X] was enige tijd als co-promotor betrokken bij het promotie-onderzoek van drs. [A] (hierna: [A] ). [A] deed vanaf oktober 2015 onderzoek binnen het AMC.
2.2
Op 23 mei 2016 heeft [X] een e-mail gezonden aan (onder
anderen) de promotoren, met de volgende inhoud:

Ik heb besloten mijn samenwerking met [A] ( [A] , hof) met onmiddellijke ingang te beëindigen. Ik wil niet langer met haar werken of geassocieerd worden. Het is een vervelende situatie die geen winnaars kent, maar mijn besluit staat vast. Ik zal mijn creatine kinase studies zonder haar voortzetten.”
2.3
In een e-mail van diezelfde dag van [X] aan andere betrokkenen staat onder meer:

Mevr [A] stelt zich onder andere niet toets- en coach-baar op en toont geen voortgang. Voorts zijn er problemen met haar attitude naar haar werk toe en naar betrokkenen bij het onderzoek. Ik zal mijn studies zonder haar voortzetten.”
2.4
In een e-mail van 12 oktober 2016 heeft [Y] aan (onder anderen [X] en [Z] ) onder meer geschreven:

Conform je verzoek zal ik (…) zorgdragen voor ontheffing van jou als projectleider van het project betreffende de PhD scholarship van [A] . Gezien de verplichtingen jegens (…) [A] zullen wij haar proefschrift begeleiding volledig op ons nemen (…). Wij zullen de fase I veiligheidsstudie naar GPA doorgang laten vinden onder onze directe begeleiding. Uiteraard willen we jouw intellectuele inbreng niet tekort doen, en we zullen je op afstand uitnodigen als mede-auteur. Op deze wijze brengen we jouw GPA geesteskind een stap verder, waarna deze lijn bij onze afdeling stopt en jij, overeenkomstig je wensen, je GPA trial elders kunt uitvoeren.”
2.5
[X] heeft vanaf februari 2017 klachten ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de UvA (CWI) tegen onder anderen [Y] en [A] . Ook tegen [X] zijn klachten ingediend.
2.6
Bij brief van 10 augustus 2017, aangevuld op 8 september 2017, heeft [X] een “klokkenluidersmelding” gedaan bij de Raad van Bestuur van het AMC en bij het College van Bestuur van de UvA. De melding hield kort gezegd in dat er binnen het AMC medisch onderzoek plaatsvindt met mensen, waarbij de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (Wmo) wordt geschonden en dat er binnen het AMC een cultuur bestaat waarbij men elkaar de hand boven het hoofd houdt en degene die klaagt eruit wordt gewerkt.
2.7
De gastvrijheidsverlening van [X] is per 1 oktober 2017 geëindigd. [X] heeft het niet verlengen van haar aanstelling zonder succes aangevochten.
2.8
Het College van Bestuur van de UvA heeft bij besluit van 8 december 2017 de onder 2.5 genoemde klachten tegen [X] (onder meer over de abrupte beëindiging van het co-promotorschap) gegrond verklaard en de door [X] ingediende klachten ongegrond. Daartegen is [X] in beroep gegaan bij het LOWI (Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit).
2.9
In een e-mail van 3 oktober 2018 heeft [X] aan [A] geschreven:

Ik heb aanwijzingen dat jij bezig bent met publicaties over (a) CK en bloeddruk bij zwangeren, (b) CK in Helius en (c) cardiovasculaire eindpunten. Dit zijn studies die ik heb opgezet en waarvan het AMC heeft aangegeven dat ik mijn onderzoek hiernaar in het kader van gastvrijheidsaanstelling heb mogen doen, maar waar het AMC verder geen enkele inhoudelijke betrokkenheid bij stelt te hebben. Ik verzoek je hierover openheid van zaken te geven en mij te informeren:
• of het klopt dat je met deze publicaties bezig bent, en zo ja,
• op welke studies en data je voorgenomen publicaties zijn gebaseerd; en

of je van plan bent mij en anderen van de CK-onderzoeksgroep erbij te zetten als co-auteur.
2.1
Op 17 oktober 2018 heeft de advocaat van [A] in een e-mail aan [X] geschreven dat [A] naar aanleiding van het conflict met [X] noodgedwongen reeds opgezette studies heeft gestaakt, zich gericht heeft op aanpalende onderwerpen en daarvoor nieuwe studies heeft opgezet, onder begeleiding van [Z] en [Y] , in samenwerking met andere artsen en onderzoekers binnen het AMC. In de e-mail staat ook dat [X] op geen enkele wijze bij de opzet en uitvoering van de nieuwe studies betrokken is geweest en dat de auteurschappen ten aanzien van de op deze studies gebaseerde publicaties “volgens de daarvoor geldende regels worden vastgesteld.”
2.11
Vijf van de hoofdstukken van het proefschrift waren ten tijde van de zitting in eerste aanleg reeds gepubliceerd en ten aanzien van deze hoofdstukken is [X] genoemd als co-auteur.
2.12
Drie later voltooide hoofdstukken (5, 6 en 9) heeft [A] samen met haar medeauteurs (niet zijnde [X] ) inmiddels ter publicatie aangeboden aan diverse medische tijdschriften. Het betreft de volgende artikelen:
a. a) Creatine kinase is associated with blood pressure during pregnancy (artikel a),
b) Creatine kinase and blood pressure in women with a history of early onset preeclampsia (artikel b) en
c) The association between creatine kinase activity and D-dimer in a multi-etnic population; the HELIUS study (artikel c).
In het navolgende worden deze drie artikelen ook ‘de publicaties’ of ‘de artikelen’ genoemd.
2.13
Op 21 december 2018 heeft [X] een e-mail gestuurd aan professor [B] , editor van het tijdschrift “Journal of Hypertension ” met de volgende inhoud:

This is to inform you that I hereby formally dispute the publication of my work by my former PhD student Ms [A] , on creatine kinase (CK) and cardiovascular disease (including blood pressure and coagulation), without mentioning me as a co-author, in the following papers: (…) (de artikelen, opm hof.)
Authors: [A] (…)
I am the world leading scientist on the subject of CK and cardiovascular disease, with over a hundred international presentations and publications on this subject, including (…) [A] worked with me as a PhD student for a short time. Our cooperation ended in 2016.
The above papers are based on my scientific work. This entails that these papers should not be published without mentioning me as a co-author. The AMC hospital in Amsterdam, part of the University of Amsterdam, has confirmed in court that the CK work is my intellectual property.
I have contacted Ms [A] about this matter, but she refuses to mention me as a co­author. She denies that the above publications are based on my scientific work. 1 have lodged a formal complaint through the procedures available within the University of Amsterdam (the (…) Doctorate Board, and the Scientific Integrity Officer.) I kindlyr
equest you not to publish the abovementioned CK papers without my co-authorship until this issue has been formally decided in the pending procedures. I will inform you of the outcome thereof in due course.
2.14
In een e-mail van 3 januari 2019 heeft [B] aan [A] onder meer het volgende geschreven:

We recently received a letter from Dr. [X] , concerning the article reported below:
1. Creatine kinase is associated with blood pressure during pregnancy.
(…)
Dr. [X] disputes the publication of this article without mentioning her as co-author, as according to Dr. [X] this paper is also based on her scientific work. From the information we received from dr. [X] , we understand that this issue has been referred to an Ethical Committee at the University of Amsterdam and is currently being evaluated by a Scientific Integrity Officer.
We would like to inform you that this article was scheduled for one of the upcoming issues of the Journal of Hypertension, but has now been put on hold, until we receive new information regarding the ongoing procedures.”
2.15
In een e-mail van 9 januari 2019 heeft [X] de co-auteurs van [A] verzocht om ook [X] op te nemen als co-auteur bij publicaties van de artikelen.
Eén van de co-auteurs heeft geantwoord dat hij niet goed kan beoordelen of [X] als co-auteur moet worden aangemerkt, een ander heeft laten weten dat hij advies zou inwinnen. Het verzoek van [X] is tot dusver niet gehonoreerd.
2.16
Op 20 januari 2019 en op 29 januari 2019 heeft [X] e-mails verzonden aan de uitgevers van de tijdschriften “Blood Pressure Monitoring” en “Journal of Thrombosis and Haemostasis” (en rond die periode aan nog een groot aantal tijdschriften) met dezelfde strekking als de onder 2.14 genoemde e-mail. In het navolgende worden deze, de onder 2.14 genoemde e-mails en e-mails met eenzelfde inhoud of strekking aangeduid met “de e-mails”.
2.17
Bij brief van 31 januari 2019 heeft de advocaat van het AMC c.s. [X] gesommeerd de e-mails te rectificeren.
2.18
Bij brief van 4 februari 2019 heeft de raadsman van [X] aan de raadsman van het AMC c.s. meegedeeld dat [X] niet aan de sommaties zal voldoen en dat de kwestie deel uitmaakt van de bij het LOWI lopende procedure waarin op 18 maart 2019 een uitspraak wordt verwacht.
2.19
Bij brief van 5 februari 2019 heeft het College voor Promoties [X] , naar aanleiding van een klacht van haar, meegedeeld dat zij geen beroep kan doen op de geschillenprocedure, omdat zij nooit formeel als co-promotor was aangesteld.
2.2
Bij brief van 7 februari 2019 heeft [X] bezwaar gemaakt tegen het onder 2.19 genoemde formele oordeel. In deze brief staat onder meer:

Het gaat hier om een geschil tussen mij als co-promotor en mijn voormalige promovenda, die weigert mij als co-auteur toe te voegen en zelfs weigert mij inzage te geven in haar concept-artikelen die blijkens de hoofdstuk-titels betrekking hebben op wetenschappelijk onderzoek waaraan ik als onderzoeksleider een wezenlijke bijdrage heb geleverd. (…) Zolang het geschil niet wordt opgelost staat dat haar promotie in de weg.”
2.21
Op 26 februari 2019 heeft het LOWI geadviseerd over de door partijen over en weer ingediende klachten. Het advies strekt tot ongegrondverklaring van de klachten van [X] .
2.22
Op 28 februari 2019 heeft [X] nieuwe klachten ingediend bij het CWI tegen [A] en [Y] wegens het niet noemen van [X] als co-auteur van de artikelen a en b. Op 15 juli 2019 heeft de CWI die klacht niet ontvankelijk verklaard, welk oordeel het CVB van de UvA heeft overgenomen. [X] heeft dit voorgelegd aan het LOWI, dat zich daarover op 18 september 2019 zal buigen
2.23
[A] is op 29 maart 2019 gepromoveerd.
2.24
De rectificatie waartoe de voorzieningenrechter [X] heeft veroordeeld is inmiddels door [X] verzonden.
2.25
Van de artikelen was er op 12 september 2019 één nog niet gepubliceerd, maar publicatie is op handen. De andere zijn wel gepubliceerd, zonder vermelding van de naam van [X] als co-auteur.

3.Beoordeling

3.1
AMC c.s. heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd dat, kort samengevat, [X] wordt veroordeeld tot rectificatie van de e-mails, opgave van de personen/bedrijven aan wie die e-mails waren gezonden en het staken en gestaakt houden van mededelingen omtrent de visie van [X] dat zij als co-auteur vermeld moet worden, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling in de proceskosten, inclusief nakosten.
De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen grotendeels toegewezen (en de vorderingen in reconventie afgewezen).
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met haar grieven op. De grieven richten zich louter tegen de beslissingen in conventie. Zij zien op de samenvatting van de kern van het geschil, de aangelegde maatstaf, het oordeel over het co-auteurschap van [X] , de bevolen rectificatie en het verbod om mededelingen te doen; ook tegen de ontvankelijkheid van AMC c.s. is gegriefd, en omtrent het spoedeisend belang (grief II en III).
Het hof begint met grief I, die de bevoegdheid van de voorzieningenrechter aan de orde stelt.
3.2
Anders dan [X] tot uitgangspunt neemt staat de omstandigheid dat destijds een klacht was ingediend (en thans (weer) een klacht is ingediend) bij LOWI, dat het geëigende gremium is om wetenschappelijke geschillen over co-auteurschap te beslechten, niet in de weg aan de bevoegdheid van de voorzieningenrechter. Het hof grondt dat oordeel op het volgende.
De grondslag van de vorderingen is gelegen in (beweerdelijk) onrechtmatig handelen van [X] . Tot het geven van een oordeel daarover is de burgerlijke rechter, in spoedeisende gevallen oordelend in kort geding, bevoegd. Deze beschikt over mogelijkheden om executabele beslissingen te nemen. De toegang tot de onafhankelijke overheidsrechter is een grondrecht, waarop niet licht uitzonderingen aangenomen kunnen worden. Dat partijen hebben afgesproken hun geschillen uitsluitend aan de interne klachtencommissie/het CWI/het College van Bestuur van de UvA en/of het LOWI voor te leggen en daarbij afstand hebben gedaan van dat grondrecht is gesteld noch gebleken.
Los daarvan geldt dat het hier een spoedeisende kwestie betrof. Dat de ingestelde vorderingen, toen, spoedeisend waren vloeit voort uit de klacht die [X] had neergelegd bij de Commissie voor Promoties en de connectie die [X] zelf had gelegd (zie haar mail, 2.20) tussen haar standpunt over het co-auteurschap en de kort daarna geplande promotie van [A] . Dat volgt in het bijzonder uit de door [X] zelf gekozen woorden:
Zolang het geschil niet wordt opgelost staat dat haar promotie in de weg. Zelfs als er, met [X] , van wordt uitgegaan dat het materiële geschil wetenschappelijk van aard is en beslecht zou moeten worden door de gremia die de wetenschappelijke wereld daartoe in het leven heeft geroepen, in het bijzonder het LOWI, doet dat aan de bevoegdheid van de voorzieningenrechter niet af. Tussen partijen staat immers vast dat de procedure bij het LOWI in elk geval niet voorziet in een spoedprocedure.
De voorzieningenrechter heeft zich dus terecht en op goede gronden bevoegd geacht om kennis te nemen van de vorderingen van AMC c.s.
3.3
Op materieel dezelfde gronden is het hof bevoegd tot kennisneming van de vorderingen in dit hoger beroep van het in kort geding gewezen vonnis. In de huidige procedure verwachten partijen volgens hun mededelingen ter terechtzitting dat een inhoudelijk standpunt, als het LOWI [X] ontvankelijk acht, nog tenminste drie maanden (gerekend vanaf de zitting) maar vermoedelijk langer op zich zal laten wachten.
Voormeld oordeel impliceert overigens niets over de mogelijkheid van [X] om het LOWI om een advies te vragen; die procedure staat los van de onderhavige.
3.4
[X] voert aan dat AMC c.s. niet ontvankelijk zou zijn (grief I, II en III) omdat zij geen eigen spoedeisend belang heeft bij de vorderingen zoals die zijn ingesteld en dat het hof die vraag ex nunc moet beoordelen. Dat laatste is onjuist. AMC c.s. was eiseres in eerste aanleg en diende toen een spoedeisend belang bij de vorderingen te hebben. Dat zij dat had volgt, naast hetgeen hiervoor reeds werd overwogen, uit de respectieve posities van partijen. AMC was de werkgever en [Z] en [Y] waren de promotoren van [A] . Uit hun verantwoordelijkheid voor de goede gang van zaken rond de promotie volgde een voldoende, spoedeisend, belang. [X] dreigde immers de promotie van [A] te dwarsbomen, vanwege het onderhavige conflict. Dat [A] mogelijk eveneens een spoedeisend belang had bij een beslissing betekent niet dat AMC c.s. dat niet had.
3.5
Inmiddels, in dit hoger beroep, zijn deze belangen door de toewijzing van de vorderingen en de inmiddels afgeronde promotie niet meer spoedeisend, doch dat is niet relevant, want het hof dient in hoger beroep het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening in eerste aanleg te beoordelen. De belangen van AMC c.s. bij de beslissing bestaan nog steeds. De grieven falen.
3.6
Bij grief IV heeft [X] geen belang. Hetgeen zij ter toelichting op deze grief stelt, te weten dat de kern van de zaak is of [X] door het verzenden van de e-mails al dan niet onrechtmatig heeft gehandeld, is juist. Dat staat ook niet ter discussie en die kernvraag heeft de voorzieningenrechter beantwoord. Of die kernvraag in (rov. 5.6 van) het vonnis juist is geformuleerd doet niet ter zake. Het hof beziet de zaak opnieuw.
3.7
Het hof vat de grieven IV, V, VI, VII en VIII in onderling verband bezien zo op dat [X] meent dat het sturen van de e-mails niet onrechtmatig was, dat zij dus niet tot rectificatie veroordeeld had dienen te worden en dat er in elk geval geen grond was voor een spreekverbod, op straffe van verbeurte van een dwangsom, in de vorm van het gebod zoals opgelegd in het dictum onder 6.3, te weten:
gebiedt [X] om per direct te staken en gestaakt te houden:
- elke publieke mededeling dat [A] en/of haar Promotoren en/of het AMC in strijd handelen met de wetenschappelijke integriteit door [X] niet te (doen) vermelden als co­auteur van de artikelen;
- elke publieke mededeling dat [X] een auteursrechtelijke aanspraak heeft met betrekking tot de artikelen, meer in het bijzonder de mededeling dat [X] als co­auteur van de artikelen dient te worden vermeld en/of de mededeling dat de artikelen zonder vermelding van [X] als co-auteur niet openbaar gemaakt mogen worden;
- elke publieke mededeling dat het AMC heeft bevestigd dat het intellectuele eigendom met betrekking tot het CK onderzoek toekomt aan [X] en daarmee overeenstemmende mededelingen;
met dien verstande dat dit gebod niet betreft uitingen van [X] in het kader van door haar ingediende klachten of aanhangig gemaakte procedures.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.8
e-mails onrechtmatig?
Voor de vraag of het sturen van de e-mails onrechtmatig was komt het aan op een weging van alle relevante omstandigheden. Zelfs als er, veronderstellenderwijs, van uitgegaan wordt dat [X] op goede gronden meende dat zij aanspraak kon maken op vermelding als co-auteur was het sturen van die e-mails, gelet op de totale situatie, onrechtmatig.
Tot dat oordeel komt het hof op basis van de volgende weging.
3.8.1
Buiten kijf staat dat het voor de promotie van [A] noodzakelijk was dat de artikelen eerst gepubliceerd zouden zijn. [X] wist dus, dat de promotie afhing van die publicatie. [X] heeft de bemiddeling binnen de UvA/het AMC en/of de advisering door het CWI niet afgewacht, maar meerdere (51) tijdschriften aangeschreven.
Buiten kijf staat ook dat geschillen over wie er als co-auteur van een wetenschappelijk artikel vermeld moet worden vaker voorkomen, maar dat deze niet noodzakelijkerwijs leiden tot het niet publiceren van een artikel. Het is ook mogelijk dat het betrokken artikel ondanks het geschil gepubliceerd wordt, maar dat later een aanvulling of rectificatie volgt.
3.8.2
Hoewel [X] dat wist volstond zij in de mail niet, zoals zij had kunnen doen, met het melden van het conflict en het aankondigen van een mogelijk verzoek tot rectificatie/ aanvulling achteraf, maar vroeg zij expliciet om publicatie tegen te houden totdat beslist was in de procedures. (
I kindly request you not to publish the abovementioned CK papers without my co-authorship until this issue has been formally decided in the pending procedures.)
3.8.3
Daarbij komt dat [X] in die mails tenminste één onware mededeling heeft gedaan.
In geschil is of de procedures bij CWI/LOWI ten tijde van de mails waren aangevangen, zoals zij schrijft
(pending). Ook als [X] op dat punt gelijk heeft blijft echter staan dat zij heeft geschreven:
The AMC hospital in Amsterdam, part of the University of Amsterdam, has confirmed in court that the CK work is my intellectual property.
Dat was niet juist en dat wist zij. De enige onderbouwing voor die bewering was, zo werd ter terechtzitting bevestigd, het verweerschrift genoemd in de conclusie van antwoord onder randnr. 14.3, waarin de UvA kort samengevat aangeeft dat zij erkent dat [X] belangrijk werk op het gebied van CK heeft gedaan. Dat is echter iets wezenlijk anders dan een erkenning in rechte dat aan [X] een recht van intellectuele eigendom (zoals een auteursrecht) toekomt op de artikelen dan wel op CK als onderwerp voor de artikelen. Door aldus de positie van de UvA verkeerd voor te stellen heeft [X] geprobeerd haar positie als veel sterker te presenteren dan zij in redelijkheid mocht aannemen dat deze was.
3.8.4
Door bovendien die mail te sturen naar vrijwel alle tijdschriften waaraan [A] de artikelen zou kunnen aanbieden heeft [X] de kans op schade zo groot mogelijk gemaakt.
3.8.5
Het verzenden van op tenminste een punt inhoudelijk onjuiste mails, op een ontijdig moment, met een nodeloos schadelijk verzoek tot het tegenhouden van de publicatie zou, voor [X] voorzienbaar, niet alleen [A] , maar ook AMC c.s. schade berokkenen.
De voorzieningenrechter is, gelet op deze omstandigheden terecht tot het voorshands oordeel gekomen dat [X] hiermee onrechtmatig heeft gehandeld en de grenzen van de vrijheid van meningsuiting heeft overschreden. Dat [X] daarom, bij wijze van voorlopige voorziening, tot rectificatie is veroordeeld is een, tegen die achtergrond, passende vorm van herstel.
3.9.1
Datzelfde geldt, om dezelfde redenen, in beginsel ook voor het bij rov. 6.3 van het vonnis, in combinatie met de rectificatie opgelegde (als een gebod geformuleerde) verbod, voor zover het zag op de situatie ten tijde van het wijzen van het vonnis.
3.9.2
[X] heeft echter terecht gegriefd tegen de onbepaalde duur van het opgelegde verbod. Voorshands was en is er, gelet op het uitgangspunt van vrijheid van meningsuiting en in aanmerking nemend de belangen van [X] en van AMC c.s., behoudens bijzondere omstandigheden onvoldoende reden om [X] voor onbepaalde tijd te verbieden om het standpunt dat zij nog steeds huldigt publiek, dat wil zeggen jegens derden buiten de huiselijke kring, te uiten.
[X] , die heeft onderbouwd dat zij een gerenommeerd wetenschapper is die veel onderzoek heeft gedaan naar CK, heeft er een te respecteren belang bij dat haar naam als co-auteur wordt vermeld, als zij daadwerkelijk, naar de in haar veld gebruikelijke normen, daarop aanspraak kan maken. Uit dat belang vloeit voort dat zij ook buiten de context van een procedure met derden over haar opvattingen ter zake kan en moet kunnen spreken. Zeker nu op overtreding van dat gebod een dwangsom is gesteld gaat daarvan een ongewenst
chilling effectop [X] uit. Dat zij, in wetenschappelijke zin, door dat gebod niet gehinderd wordt om commentaar te leveren op de inhoud van de artikelen staat daarvan los.
Omtrent bijzondere omstandigheden die nu nopen tot een zo breed verbod voor onbepaalde tijd is niets gesteld.
3.9.3
In het kader van de belangenafweging is bovendien van belang dat, waar [X] een zwaarwegend belang heeft bij het vrijuit over het conflict kunnen spreken, daar geen zwaarwegende belangen (meer) tegenover staan. Het uiten van het standpunt van [X] , te weten dat zij, beoordeeld naar de gebruikelijke wetenschappelijke maatstaven, aanspraak kan maken op een vermelding als co-auteur, is op zichzelf niet schadelijk voor AMC c.s. en evenmin voor [A] .
Inmiddels brengen, gelet op de gewijzigde situatie ( [A] is gepromoveerd, twee artikelen waren ten tijde van de zitting in hoger beroep al gepubliceerd en bij het laatste was publicatie ophanden), de belangen van AMC c.s. en [A] niet langer mee dat [X] ook in de toekomst over dit conflict dient te zwijgen. Dat dit anders zou zijn heeft AMC c.s. slechts toegelicht met de algemene stelling dat alle kritiek op de wetenschappelijke integriteit schadelijk kan zijn voor de reputatie van AMC c.s., doch dat volstaat niet. Opmerking verdient in dat verband dat het gebod uitsluitend ziet op mededelingen die betrekking hebben op de wetenschappelijke integriteit
in verband metde vermelding als co-auteur. Andere, door [Z] en [Y] mogelijk als grievend ervaren uitlatingen over hun integriteit maken geen deel uit van het aan het hof voorgelegde geschil.
3.1
In zoverre slagen de grieven en dient het bij het vonnis opgelegde gebod derhalve beperkt te worden.
Daarbij merkt het hof op, ter vermijding van misverstand, dat deze gedeeltelijke vernietiging vanzelfsprekend geen vrijbrief voor [X] inhoudt om onrechtmatige mededelingen te doen omtrent de wetenschappelijke integriteit van de promotoren of anderen.
3.11
De grieven slagen voor zover zij klagen over het gebod voor onbepaalde tijd en falen voor het overige. Het hof zal het gebod in tijd beperken tot heden. Na de dag van uitspraak van dit arrest geldt dit gebod dus niet meer en kunnen geen dwangsommen verbeurd worden.
Het vonnis waarvan beroep zal op één punt worden vernietigd en voor het overige worden bekrachtigd.
[X] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover [X] daarbij, onder 6.3., voor de toekomst is geboden publieke mededelingen als daar geformuleerd te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van AMC c.s. begroot op € 741,= aan verschotten en € 3.222,= voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, D. Kingma en J.F. Aalders, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 november 2019.