ECLI:NL:GHAMS:2019:4065

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
200.240.079/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van verkoop en schadevergoeding in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat de keuken, die door [X] Projekten was gekocht op een veiling, onbevoegd door [appellant] was verkocht aan een derde partij, [A]. De rechtbank heeft [appellant] en CMT-Beheer hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 85.605,25 aan [X] Projekten, als schadevergoeding voor de waarde van de keuken. In hoger beroep heeft [appellant] de grieven ingediend, onder andere tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank en de toewijzing van de schadevergoeding. Het hof heeft de feiten opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat [appellant] de keuken zonder toestemming van [X] Projekten heeft verkocht. Het hof heeft vastgesteld dat de keuken aan [A] is verkocht voor € 30.000,00, en dat dit bedrag als schadevergoeding moet worden toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het de schadevergoeding betreft, en [appellant] veroordeeld tot betaling van € 30.000,00 aan [X] Projekten, te vermeerderen met wettelijke rente. De kosten van het geding in hoger beroep zijn voor rekening van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.240.079/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/598696 / HA ZA 15-1103
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 november 2019
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.V. Scheffer te Utrecht,
tegen
[X] PROJEKTEN B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.J. van der Hauw te Velsen-Zuid.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [X] Projekten genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 27 juni 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2017, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [X] Projekten als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en CMT-Beheer B.V. (hierna: CMT-Beheer) en [appellant] als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties; en
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft (uiteindelijk) geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [X] Projekten alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [X] Projekten – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van het geding in beide instanties, te vermeerderen met rente. Blijkens de memorie van grieven is het hoger beroep uitsluitend gericht tegen de beslissing in conventie. Tegen de beslissing in reconventie zijn geen grieven gericht.
[X] Projekten heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief I wordt daartegen bezwaar gemaakt. Voor zover dat bezwaar gegrond is, blijkt dat uit rov. 2.3 hierna. Voor het overige wordt het bezwaar van [appellant] verworpen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de relevante feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant] was in het voor dit geding relevante tijdvak (middellijk) bestuurder en enig aandeelhouder van CMT-Beheer.
2.2.
Op 3 februari 2015 is MIGV B.V. (hierna: MIGV) in staat van faillissement verklaard. De curator in dat faillissement (hierna: de curator) en CMT-Beheer zijn op 27 februari 2015 een “activa-overeenkomst” aangegaan. Op grond van deze overeenkomst heeft CMT-Beheer alle activa uit de boedel overgenomen, waaronder de volledige inventaris van een showroom met keukens. De partijen bij deze overeenkomst zijn in dit verband overeengekomen dat CMT-Beheer tot 1 juni 2015 gebruik mocht maken van het bedrijfspand waarin de showroom was gevestigd. Tot zekerheid voor de tijdige ontruiming en onbeschadigde oplevering heeft CMT-Beheer een waarborgsom van € 25.000 aan de curator voldaan.
2.3.
CMT-Beheer heeft [Y] Veilingen B.V. (hierna: [Y] ) ingeschakeld om de activa te verkopen. [X] Projekten heeft op de online-veiling van [Y] van 20 april 2015 achttien [naam] -keukens uit de showroom gekocht. Deze keukens en een slaapkamer met toebehoren zijn geleverd aan [X] Projekten, die de koopsom van € 470.799,72 inclusief btw en opgeld aan CMT-Beheer heeft voldaan. Teneinde [X] Projekten onder meer in staat te stellen te beslissen of zij het bedrijfspand zou gaan huren, heeft CMT-Beheer [X] Projekten vervolgens een sleutel van de showroom verstrekt. [appellant] had zelf ook nog een sleutel.
2.4.
J. [X] (hierna: [X] ) is bestuurder en enig aandeelhouder van [X] Projekten. Op 9 juni 2015 heeft [X] geconstateerd dat een van de keukens zich niet meer in de showroom bevond. Dit betrof de keuken die in de veilingdocumentatie was omschreven als “meervoudig opgestelde greeploze design eilandkeuken, frontkleur Shadow Macassar/zwart hoogglans” (hierna: de keuken). Namens [X] Projekten is hiervan op 14 juni 2015 aangifte gedaan bij de politie.
2.5.
Bij brief van 10 juni 2015 is namens de advocaat van CMT-Beheer en [appellant] , mr. M.V. Scheffer, aan [X] Projekten onder meer geschreven dat cliënt (waarmee in deze brief [appellant] wordt bedoeld), kort samengevat, op grond van de afspraak met de curator het pand vóór 1 juni 2015 moest hebben ontruimd en dat hij de borgsom van € 25.000,00 dreigde te verbeuren omdat de keukens er nog stonden. Voorts staat in deze brief het volgende vermeld over het feit dat de keuken was afgevoerd uit het pand:
“Client heeft ter zekerheidstelling 1 keuken verwijderd uit het pand. Client voelde zich hiertoe genoodzaakt, aangezien u heel laconiek omgaat met de afspraken terwijl u op de hoogte bent van de afgegeven borg.”
2.6.
Bij brief van 6 juli 2015 heeft mr. Scheffer (opnieuw) aan [X] Projekten geschreven dat CMT-Beheer de keuken “ter zekerheid onder zich houdt” totdat bekend is hoeveel schade CMT-Beheer door toedoen van [X] Projekten heeft geleden.
2.7.
In een door [appellant] overgelegde, aan hem gerichte, niet ondertekende brief met als datum 23 juli 2015 is het volgende vermeld:
“(…)
Geachte heeft [appellant] , beste [appellant] ,
Middels dit schrijven bevestig ik onze mondelinge afspraken met betrekking tot de keuken die mijn interesse heeft:
De keuken die jij eerst voor mij zou kopen op de veiling bij [Y] Veilingen, veiling [naam] keukens op maat op 20 april 2015, is in combinatie verkocht aan de heer [X] . (…)
Omdat ik de keuken nog steeds graag wil hebben, heb ik jou gevraagd te informeren bij de heer [X] . De heer [X] heeft ingestemd met de koop/verkoop van de betreffende keuken tegen een betalen ad 30.000,00 euro contant, waarvan EUR 2.000,00 euro voor jou (te weten EUR 1.000,00 via betaling door de heer [X] en EUR 1.000,00 welke ik jou betaal).
Tevens is er telefonisch aan mij bevestigd – door een medewerker van de heer [X] – dat ik de keuken voor EUR 30.000,00 van de heer [X] mocht kopen.
De keuken is vervolgens door jullie gedemonteerd, ingepakt en afgeleverd in mijn magazijn in [plaats] . Ik ben nog niet in de gelegenheid geweest de keuken in kwestie te controleren, maar als na controle blijkt dat de keuken zonder gebreken en in dezelfde staat als voor de demontage is afgeleverd, ga ik akkoord.
In de hoop hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet,
Dhr. [A] ”
2.8.
Op 24 augustus 2015 is [X] door de politie gehoord naar aanleiding van de in rov. 2.4 bedoelde aangifte. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal van getuigenverhoor staat onder meer vermeld:
“Op 9 juni 2015 was ik in het pand waar de keukens die door mijn bedrijf waren aangekocht stonden opgesteld. Toen ik in het pand kwam zag ik dat [appellant] [ [appellant] , hof], de man van wie ik de keukens gekocht had, ook in het pand aanwezig was. (…)
Ik zag in het pand dat een van de keukens miste. Alle keukens in het pand zijn van grote waarde. Ook deze keuken had een waarde van ongeveer 100.000 euro.
Ik vroeg aan [appellant] waar die keuken was gebleven. [appellant] zei tegen mij dat hij inderdaad die keuken had weggehaald (…). Ik zei tegen [appellant] dat hij dat niet kon maken en dat ik aangifte zou doen van diefstal van de keuken. [appellant] antwoordde dat ik dat dan maar moest doen.
(…)
Ik begreep achteraf ook dat [appellant] de keuken inmiddels aan derden heeft verkocht. (…)”
2.9.
[appellant] heeft de keuken afgeleverd aan [A] (hierna: [A] ).

3.Beoordeling

3.1.
Voor zover in hoger beroep van belang, vorderde [X] Projekten in eerste aanleg, kort gezegd, dat CMT-Beheer en [appellant] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van (in hoofdsom) € 91.522,05 aan schadevergoeding. Daartoe stelde zij, samengevat, dat de keuken eigendom was van [X] Projekten en dat van enige contractuele of wettelijke bevoegdheid op grond waarvan CMT Beheer of [appellant] de keuken onder zich mocht houden niet is gebleken. Daaraan heeft zij toegevoegd dat de keuken onbevoegdelijk aan [A] is verkocht, uit het pand is verwijderd en aan [A] is afgeleverd. De door haar gevorderde schade heeft betrekking op de gestelde waarde van de keuken (€ 85.605,25) en op de kosten van een kort geding (€ 5.916,80). In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de schadevordering betreffende de keuken toegewezen en die betreffende het kort geding afgewezen. De rechtbank heeft CMT-Beheer en [appellant] hoofdelijk veroordeeld aan [X] Projekten in hoofdsom € 85.605,25 te betalen, met rente. CMT-Beheer is niet van dit vonnis in hoger beroep gekomen. [X] Projekten heeft geen incidenteel appel ingesteld.
Bespreking van de grieven
3.2.
De eerste grief van [appellant] richt zich tegen de feiten en is hiervoor besproken. Deze grief kan niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. De tweede en derde grief van [appellant] richten zich tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 5.3 en 5.4 van het bestreden vonnis. Daarin stelt de rechtbank voorop dat de keuken vanaf 20 april 2015 eigendom was van [X] Projekten en dat [appellant] de keuken heeft afgevoerd uit het pand en heeft afgeleverd bij [A] . De rechtbank beoordeelt vervolgens het verweer van [appellant] dat hij door [X] Projekten was gemachtigd om de keuken namens haar te verkopen en te leveren aan [A] . Naar het oordeel van de rechtbank is dit verweer tegenover de gemotiveerde betwisting van [X] Projekten niet, althans niet voldoende, toegelicht, mede gelet op de in het verweer voorkomende onverklaarbare wijzigingen en inconsistenties.
3.3.
Met de grieven II en III komt [appellant] tegen dit oordeel op. Volgens [appellant] heeft [X] Projekten uit de onder 2.5 en 2.6 bedoelde brieven van 10 juni en 6 juli 2015 ten onrechte afgeleid dat [appellant] meende dat hij tot het afvoeren van de keuken gerechtigd was omdat de keuken diende als ‘zekerheidstelling’ ter zake van vermeende financiële aanspraken op [X] Projekten. Volgens [appellant] is deze interpretatie van de brieven onjuist omdat: 1) de mededeling dat de keuken diende ‘ter zekerheidstelling’ alleen in de brief van 10 juni 2015 is gedaan (en dus niet in de brief van 6 juli 2015), en 2) die mededeling op een vergissing berust.
3.4.
Het hof heeft alleen de brief van 10 juni 2015 bij de stukken aangetroffen. Uit nr. 15 van de conclusie van antwoord van [appellant] leidt het hof af dat de brief van 6 juli 2015 een confraternele brief betreft en dat [appellant] (althans diens advocaat) niet wilde dat die brief in het geding werd gebracht. Rov. 2.6 hiervoor – betreffende de brief van 6 juli 2015 – vindt echter steun in een citaat in nr. 4 van de comparitieaantekeningen in eerste aanleg van [X] Projekten. Daarom kon [appellant] in hoger beroep niet volstaan met de blote stelling dat de mededeling omtrent zekerheidstelling slechts eenmaal is gedaan. Hij had ter onderbouwing van die stelling de brief van 6 juli 2015 in het geding moeten brengen. Nu dat niet is gebeurd, is het feit dat de mededeling tweemaal is gedaan, eerst op 10 juni en daarna op 6 juli 2015, niet voldoende betwist. Daarom moet dat als vaststaand worden beschouwd. De rechtbank heeft dat dan ook terecht onder de feiten opgenomen (zie rov. 2.16 in verbinding met rov. 2.20 van het bestreden vonnis).
3.5.
[appellant] stelt daarnaast dat deze mededeling op een vergissing berust. Tijdens de terechtzitting die op 20 juli 2015 plaatsvond in een tussen partijen gevoerd kort geding voor de rechtbank Amsterdam met zaak- en rolnummer C/13/590107 / KG ZA 15/835 heeft de advocaat van [appellant] daarover het volgende verklaard:
“De vermelding in de brief van 10 juni 2015 aan [X] dat CMT de keuken ter zekerheidstelling onder zich heeft genomen is een onjuiste geweest.”
Deze vergissing zou volgens [appellant] een uiting “uit pure emotie” zijn geweest, althans zijn advocaat zou dit destijds verkeerd hebben opgeschreven. Dat is echter niet aannemelijk geworden. De brieven zijn afkomstig van een advocaat en tussen de eerste en de (herhaalde) tweede mededeling zijn bijna vier weken verstreken. Hiervoor is geen plausibele verklaring gegeven. Daarom zal het hof als vaststaand beschouwen dat [appellant] de keuken – in ieder geval aanvankelijk – als zekerheidstelling onder zich heeft genomen.
3.6.
Uit niets blijkt dat sprake was van een rechtsverhouding op grond waarvan [appellant] bevoegd was de keuken ter zekerheidstelling onder zich te nemen. Bovendien heeft [appellant] de keuken niet als zekerheid onder zich gehouden, maar deze verkocht en geleverd aan [A] . Tijdens de terechtzitting die plaatsvond in het hiervoor genoemde kort geding heeft [appellant] het feit dat de keuken in bezit was gekomen van [A] verklaard met het verweer dat [X] hem toestemming had gegeven de keuken aan [A] te verkopen en te leveren. Dit verweer heeft [appellant] in onderhavige bodemprocedure gehandhaafd.
3.7.
Vooropgesteld wordt dat dit verweer moeilijk te rijmen is met de houding van [appellant] in deze procedure. Ook indien [appellant] met toestemming van [X] Projekten zou zijn opgetreden, dient hij immers een bedrag aan [X] Projekten te vergoeden, te weten de opbrengst van de verkoop van de keuken, die aan [X] Projekten toekomt. Tot op heden heeft [appellant] dat echter nagelaten. Voor het uitblijven van deze betaling, ook nadat de reconventionele vordering in het bestreden vonnis door de rechtbank was afgewezen en [appellant] daar kennelijk vrede mee heeft omdat daartegen niet is geappelleerd, heeft [appellant] geen verklaring hiervoor gegeven. Dat doet afbreuk aan de overtuigende kracht van zijn verweer. Verder geldt het volgende.
3.8.
[appellant] stelt dat [X] Projekten hem toestemming heeft gegeven ‘of heeft gemachtigd’ om de keuken aan [A] te verkopen (en over te dragen) voor een bedrag van € 30.000,00 contant, waarvan € 1.000,00 naar [appellant] zou gaan. Dat is echter niet in de brieven van zijn advocaat van 10 juni en 6 juli 2015 verwoord (zie hiervoor), hetgeen wel in de rede had gelegen. De gestelde machtiging of volmacht van [X] Projekten om de keuken niet (langer) ter zekerheid onder zich te houden en in plaats daarvan te verkopen en in eigendom over te dragen aan [A] is ook overigens niet komen vast te staan. Dat wordt als volgt toegelicht.
3.9.
De machtiging of volmacht zou mondeling en in één of meer WhatsApp-berichten zijn verleend. Bewijs door middel van deze appjes zou volgens [appellant] niet meer mogelijk zijn doordat de appjes zijn gewist, omdat “deze deal over contant geld ging”. Dat de appjes een contante betaling zouden betreffen en daarom zijn gewist, acht het hof echter niet aannemelijk. Vaststaat immers dat de keuken door [A] niet contant, maar per bank aan CMT-Beheer is voldaan, zoals blijkt uit het rekeningafschrift van 3 september 2015 dat door [appellant] is overgelegd (zie productie 13 bij de conclusie van antwoord).
3.10.
[appellant] stelt verder dat [A] kan verklaren dat [appellant] een machtiging had van [X] Projekten om de keuken aan [A] te verkopen voor een bedrag van € 30.000,00. In eerste aanleg heeft [appellant] zich reeds beroepen op de hiervoor in rov. 2.7 bedoelde brief die volgens hem afkomstig is van [A] . De tekst van die brief is echter niet ondertekend en nadere gegevens van [A] ontbreken. In zijn memorie van grieven heeft [appellant] in dit kader vermeld:
“Ter aanvulling op de eerdere verklaring van [A] d.d. 23 juli 2017, legt [appellant] hierbij als
productie Bnog een schriftelijke verklaring van [A] in het geding, welke (nu wel) is ondertekend en waar zijn contactgegevens in zijn verwerkt”.
Een nadere schriftelijke verklaring van [A] is echter niet overgelegd. Bij de desbetreffende productie B is vermeld: “Wordt nog nagezonden”. Dat nazenden is echter ook niet gebeurd. Naast het feit dat diens voornamen, leeftijd en beroep niet zijn opgenomen en de tekst niet is ondertekend, blijkt uit de brief van 23 juli 2017 die volgens [appellant] van [A] afkomstig is bovendien niet (voldoende) dat [A] – uit eigen waarneming – ermee bekend is dat [X] Projekten aan [appellant] een machtiging of volmacht tot verkoop en levering heeft verleend, althans dat [appellant] daarop mocht vertrouwen. Gelet op al het voorgaande kan de brief van 23 juli 2017 niet dienen ter onderbouwing van het verweer van [appellant] .
3.11.
[appellant] stelt verder dat een medewerker van [X] Projekten, [B] (hierna: [B] ), aan [A] telefonisch heeft bevestigd dat hij wist of had gehoord dat [X] de keuken aan [A] had verkocht of ging verkopen. Die stelling is echter in eerste aanleg al aangevoerd en toen verworpen omdat deze niet voldoende was onderbouwd. Het had in het bijzonder tegen die achtergrond op de weg van [appellant] gelegen zijn stelling in hoger beroep (wel) nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met een schriftelijke verklaring van [B] . [appellant] wil immers dat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en dient daartoe voldoende te stellen. [appellant] heeft dat echter nagelaten.
3.12.
Ook voor de volgende stellingen van [appellant] geldt dat deze niet nader zijn onderbouwd: dat [C] , de verhuurder van het pand, en [C] , medewerker van CMT-Beheer, wisten dat [X] Projekten de gekochte keukens zo snel mogelijk wilde (door)verkopen; dat [X] op 4 juni 2015 in bijzijn van [appellant] en [C] heeft gezegd dat als het goed was [appellant] inmiddels een keuken voor hem verkocht had; dat [appellant] daarop heeft ‘aangegeven’ dat hij de keuken ook al aan [A] had geleverd; alsmede dat [D] , financieel adviseur van [X] Projekten, in een telefoongesprek van 23 juni 2015 tegenover de advocaat van [appellant] heeft beaamd dat hij van de verkoop wist.
3.13.
[appellant] heeft opgemerkt zich het recht voor te behouden om bewijs bij te brengen door het overleggen van schriftelijke verklaringen van de bovengenoemde personen. Er is echter geen aanleiding [appellant] (alsnog) in de gelegenheid te stellen verklaringen in het geding te brengen. Hij had dat (tijdig) uit eigen beweging dienen te doen. Voor het leveren van schriftelijk bewijs is immers geen opdracht van de rechter vereist. Nu [appellant] dat heeft nagelaten en aldus zijn stellingen onvoldoende heeft geconcretiseerd, wordt aan bewijslevering door middel van het horen van getuigen evenmin toegekomen. Het daarop gerichte bewijsaanbod wordt derhalve gepasseerd.
3.14.
Anders dan [appellant] meent, kan voorts geen rechtens relevante erkenning van enig feit worden afgeleid uit het schikkingsoverleg dat hij na de uitspraak van de rechtbank met [X] heeft gevoerd of uit het gegeven dat [X] niet heeft gereageerd op zijn schriftelijke weergave van dit overleg. Dergelijk overleg pleegt te worden gevoerd onder voorbehoud van alle rechten en weren en uit niets blijkt dat dit hier anders is.
3.15.
Al het voorgaande betekent dat – bij gebreke van een voldoende betwisting door [appellant] – door het hof als vaststaand dient te worden beschouwd dat [appellant] inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van [X] Projekten door de keuken zonder toestemming van [X] Projekten onder zich te nemen en aan [A] te verkopen en te leveren. Aan nadere bewijslevering wordt niet toegekomen. Dit betekent dat de grieven II en III falen. Nu hiertegen niet is gegriefd, kan in het midden blijven of de rechtbank op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881 (Spaanse villa).
3.16.
Ten aanzien van de schade heeft de rechtbank, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“5.8 Naar het oordeel van de rechtbank dient het ter zake van de keuken gevorderde bedrag, EUR 85.605,25, te worden toegewezen. (…) [X] Projekten heeft haar vordering toegelicht en onderbouwd met een offerte van [E] [ [E] Interieur & Afwerking, hof], die – naar zij onweersproken stelt – in het verleden werkzaam is geweest bij MIGV ( [naam] keukens) en uit dien hoofde in staat is een adequate offerte te maken voor de keuken uit het assortiment van zijn voormalige werkgever. CMT-Beheer en [appellant] betwisten de offerte van [E] slechts in algemene termen (…) en daarmee onvoldoende concreet. Dat deze keuken, zoals door [appellant] ter zitting is aangevoerd, een beschadigd blad had en nieuw voor EUR 40.000,00 te koop zou zijn, is nergens mee onderbouwd. Dat [X] Projekten bereid was geweest de keuken voor 30.000,00 te verkopen aan [A] kan – gelet op het voorgaande – evenmin worden aangenomen. [X] Projekten heeft voorts onweersproken gesteld (…) dat zij de keuken had willen inbouwen in een door haar te bouwen appartement, zodat de volledige waarde (en niet slechts de met doorverkoop te behalen winst) dient te worden vergoed.”
3.17.
Tegen dit oordeel richt zich grief IV van [appellant] . Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof voorop dat [X] Projekten niet heeft bestreden dat de offerte van [E] waar de rechtbank naar verwijst de nieuwwaarde betreft. Een offerte betreffende de nieuwwaarde is voor het hof echter niet beslissend. Dat wordt als volgt toegelicht.
3.18.
Schade, zoals in dit geding gevorderd, dient te worden vastgesteld door een vergelijking te maken van de feitelijke situatie (waarin de normschending heeft plaatsgevonden) met de hypothetische situatie waarin de normschending zou zijn uitgebleven. Uit niets blijkt dat [X] Projekten de keuken had kunnen inbouwen in een door haar te bouwen appartement, zoals zij heeft gesteld. Daarom zal bij de schadebegroting van de marktwaarde worden uitgegaan, dus de verkoopwaarde in het vrije verkeer, nu dat het meest met de aard van de schade in overeenstemming is.
3.19.
De keuken is volgens de eigen stellingen van [X] Projekten in januari/februari 2011 geproduceerd. Toen deze door [X] Projekten omstreeks 20 april 2015 op de veiling werd gekocht, was de keuken dus al ruim vier jaar oud. De keuken betrof ingevolge de veilingdocumentatie bovendien een showroomkeuken die “meervoudig opgesteld” is geweest. [X] Projekten heeft niet (voldoende) betwist dat deze specifieke keuken ten tijde van de aankoop in de showroom aangesloten was; dat staat bovendien met zoveel woorden vermeld in de omschrijving van de keuken op de website van [Y] . In (elk geval) is de keuken onbetwist gebruikt voor ‘afwasactiviteiten’. Ook als dat ‘sporadisch’ zou zijn geweest, wat volgens [X] Projekten het geval is, kan dat tot beschadigingen aan de keuken hebben geleid. Hoe dan ook zal het feit dat de keuken meermalen opgesteld is geweest en is gebruikt de prijs drukken die een potentiële gegadigde voor de keuken zou willen betalen. Of de keuken daadwerkelijk beschadigd was, kan daarom in het midden blijven.
3.20.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan de door [E] herleide waarde van de keuken niet tot uitgangspunt strekken bij de schadebegroting. Ook het beroep van [X] Projekten op de in hoger beroep overgelegde offerte van The Living Kitchen B.V. wordt verworpen omdat in die offerte niet zichtbaar rekening is gehouden met de voormelde feiten en omstandigheden. Dat de keuken geen standaard geproduceerde keuken is, op zich onvervangbaar is en dat op dit soort keukens levenslange garantie wordt verstrekt, zoals [X] Projekten heeft gesteld, noopt niet tot een ander oordeel.
3.21.
[X] Projekten heeft geen (voldoende concrete) alternatieve onderbouwing voor de waarde van de keuken aangedragen. Weliswaar heeft zij in algemene zin gesteld dat de verkoopwaardes van de achttien keukens varieerden van € 50.000,00 tot € 250.000,00, maar zij heeft die stelling niet nader onderbouwd. Voor de schadebegroting is bovendien van belang dat [X] Projekten de stelling van [appellant] dat er kortingen plegen te worden verleend op (onderdelen van) keukens niet voldoende gemotiveerd heeft betwist. Zij heeft ook niet gespecificeerd wat volgens haar in dit geval een redelijke korting zou zijn geweest.
3.22.
Bij gebreke van andere gegevens zal het hof de schade daarom schattenderwijs vaststellen en daartoe aansluiten bij de prijs die [A] heeft voldaan. Vaststaat dat de keuken aan [A] is verkocht voor € 30.000,00 en uit niets blijkt dat er een potentiële gegadigde was die bereid was een hoger bedrag voor de keuken te betalen. Aangenomen moet daarom worden dat met betaling van in hoofdsom € 30.000,00 de schade van [X] Projekten (volledig) is vergoed. De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van een hoger bedrag (namelijk € 85.605,25). Alleen in zoverre zal de beslissing van de rechtbank worden vernietigd.
3.23.
Het hof is zich ervan bewust dat [appellant] in dit arrest wordt veroordeeld tot een lagere schadevergoeding dan waartoe CMT-Beheer is veroordeeld en dat in zoverre sprake is van tegenstrijdige uitspraken tussen [X] Projekten en CMT-Beheer enerzijds en [X] Projekten en [appellant] anderzijds. Dat is echter een onvermijdbaar gevolg van het feit dat alleen [appellant] in hoger beroep is gekomen en kan door het hof niet worden opgelost.
Slotoverweging
3.24.
Grief IV slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd op de wijze als in de beslissing vermeld. [appellant] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel op de wijze als in de beslissing vermeld.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarin [appellant] hoofdelijk wordt veroordeeld aan [X] Projekten te betalen EUR 85.605,25 (vijfentachtigduizend zeshonderdenvijf euro en vijfentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) daarover vanaf 9 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] – in zoverre hoofdelijk met CMT-Beheer – aan [X] Projekten te betalen € 30.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over dat bedrag vanaf 9 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] Projekten begroot op € 1.978,00 aan verschotten en € 1.959,00 voor salaris en op € 157,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na de betekening van dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. de Jongh, M.M. Korsten-Krijnen en J.G. Sijmons en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 november 2019.