In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte op 27 december 2016 was vrijgesproken van het ten laste gelegde. De verdachte was beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek, zoals voorgeschreven in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, na een verkeersincident op 6 oktober 2016 te Hoofddorp. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de politierechter. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 oktober 2019 heeft het hof de argumenten van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdediging stelde dat de verdachte niet bewust had geweigerd om mee te werken aan het ademonderzoek, omdat hij zich geïntimideerd voelde door de aanwezigheid van meerdere politieagenten. Het hof heeft deze verklaring echter niet aannemelijk geacht, mede op basis van het proces-verbaal van de verbalisant die de ademtest had afgenomen. Het hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk geen medewerking had verleend aan het ademonderzoek, wat leidde tot de beslissing om het vonnis van de politierechter te vernietigen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 900 euro, subsidiair 18 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 270 dagen, waarvan 231 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met de persoon van de verdachte.