ECLI:NL:GHAMS:2019:4032

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
23-002706-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis wegens poging tot diefstal van een scooter in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot diefstal van een motorscooter. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De raadsman van de verdachte heeft bepleit tot vrijspraak, stellende dat de signalementen van de getuige niet overeenkwamen met de uiterlijke kenmerken van de verdachte.

Het hof heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij het heeft gekeken naar de verklaringen van de getuige die de verdachte had aangeduid als een van de jongens die bij de motorscooter stonden. De getuige had verklaard dat hij drie jongens had gezien, waarvan een met een slijptol bezig was om een slot door te slijpen. De verdachte heeft erkend dat hij als laatste op de scooter is gesprongen, wat het hof als een belangrijke aanwijzing heeft gezien voor zijn betrokkenheid bij de poging tot diefstal.

Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte samen met anderen het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte schuldig heeft bevonden aan poging tot diefstal in vereniging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002706-18
datum uitspraak: 8 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2018 in de strafzaak onder het parketnummer 13-133166-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een motorscooter(merk Derbi met kenteken [kenteken]) , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en die weg te nemen motorscooter onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, tezamen met zijn mededader(s), althans alleen, naar die motorscooter is toegegaan, waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meer sloten van die motorschooter heeft/hebben geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere kwalificatie van het bewezenverklaarde komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort weergegeven – bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe onder andere aangevoerd dat geen van de signalementen van de daders die de getuige [getuige] in zijn verklaring geeft, voldoet aan de uiterlijke kenmerken van de verdachte. Met name heeft de raadsman in dit verband erop gewezen dat deze getuige in zijn verklaring niet spreekt over een kenmerkend detail van de trui die verdachte die avond heeft gedragen: het was een zwarte trui met daarop witte letters.
De verdachte heeft over het tenlastegelegde zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter zitting in hoger beroep verklaard dat dat hij onderweg naar huis ’s nachts toevallig zijn jongere broer en een andere jongen zag. Hij zegt geen bijdrage te hebben geleverd aan de poging tot diefstal.
Het hof overweegt als volgt.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij in de vroege ochtend van 8 juli 2018 drie jongens zag staan bij de motorscooter van zijn broer (het hof verstaat: de motorscooter van de aangever [slachtoffer]). De getuige zag dat een van de jongens met een slijptol bezig was om een slot van de motorscooter door te slijpen, terwijl een andere jongen bezig was met het contactslot te rommelen. De getuige begon hierop te schreeuwen, waarna twee van de jongens op de getuige kwamen aflopen. Een van de jongens schopte hem, een andere jongen liep volgens zijn verklaring dreigend met een slijptol in zijn richting. Ook gaf een van de jongens nog een trap tegen de motorscooter, waardoor deze omviel, aldus de getuige.
De getuige duidt de jongen die een trap tegen de motorscooter gaf, aan als NN1. NN1 ging volgens deze getuige als derde en laatste op een andere scooter zitten waarmee de jongens wegreden. De kleding van alle drie de jongens werd omschreven als ‘donkerkleurige jas’ of ‘zwarte jas’, telkens met capuchon.
De verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg en ook ter zitting in hoger beroep erkend dat hij als laatste op de scooter is gesprongen, hij zat achterop.
Kort daarop zag verbalisant [verbalisant] drie jongens in de omgeving van het incident rijden op een scooter. De jongens voldeden aan het signalement van de vluchtende verdachten. De verbalisant zag dat de jongens van de scooter stapten en dat zij in verschillende richtingen wegrenden. Twee van hen zijn in de richting van de sluizen van het IJsbaanpad gerend. Twee andere ter plaatse gekomen verbalisanten zagen daarna een jongen lopen in de omgeving van de sluizen. Op het moment dat hij de verbalisanten zag, begon hij weg te rennen. De jongen werd vervolgens aangehouden en geïdentificeerd als de verdachte.
Het hof stelt op grond van het bovenstaande vast dat de verdachte de persoon is die de getuige [getuige] heeft aangeduid als NN1. Dat de verdachte – zoals door de raadsman gesteld – een zwarte trui droeg met witte letters erop en de getuige heeft verklaard over een donkerkleurige trui/jas maar niet over letters, doet daaraan niet af. Het summiere signalement dat de getuige van NN1 heeft gegeven is geen contra-indicatie dat het om de verdachte gaat, want dit signalement past in voldoende mate bij de kleding die de verdachte aanhad toen hij door de politie werd aangetroffen. Dat een detail als belettering op de trui niet is genoemd of genoteerd, doet niet af aan de betrouwbaarheid van de gedetailleerde verklaring die de getuige heeft afgelegd over NN1 en zijn handelingen voorafgaand aan het wegrijden op de scooter.
Voornoemde constateringen in onderlinge samenhang bezien leiden tot het oordeel van het hof dat de verdachte samen met twee anderen het ten laste gelegde heeft begaan. De verklaring van de verdachte dat hij niet meer was dan een toevallige voorbijganger die aan kwam lopen toen anderen bezig waren de motorscooter te stelen, is niet aannemelijk geworden omdat die op zichzelf staat en het dossier daarvoor onvoldoende solide aanknopingspunten bevat.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juli 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om een motorscooter (merk Derbi met kenteken [kenteken]), die toebehoorde aan [slachtoffer], weg te nemen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen en die weg te nemen motorscooter onder hun bereik te brengen door middel van verbreking, tezamen met zijn mededaders naar die motorscooter is toegegaan, waarna hij, verdachte, en zijn mededaders een slot van die motorscooter hebben geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met anderen gepoogd een motorscooter te stelen door het kettingslot te verbreken. Toen de getuige hen probeerde tegen te houden, werd hij geschopt en werd er gedreigd met een slijptol. Het spreekt voor zich dat een dergelijke handelwijze gevolgen heeft of in ieder geval kan hebben voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Met zijn handelen heeft de verdachte bovendien geen respect getoond voor het eigendomsrecht van anderen, met alle bijkomende schade van dien. Diefstal is een ergerlijk feit dat naast materiële schade vaak – zoals ook hier – veel overlast veroorzaakt voor de gedupeerde.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die bij soortgelijke delicten doorgaans plegen te worden opgelegd, welke straffen hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten nemen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden als vertrekpunt voor diefstal van een motorfiets in geval van recidive. Nu het tenlastegelegde feit in vereniging is gepleegd, er sprake is van een poging en de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 oktober 2019 eerder onherroepelijk is veroordeeld – onder andere voor diefstallen – acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. P.F.E. Geerlings en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 november 2019.
mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]