In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot diefstal van een motorscooter. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De raadsman van de verdachte heeft bepleit tot vrijspraak, stellende dat de signalementen van de getuige niet overeenkwamen met de uiterlijke kenmerken van de verdachte.
Het hof heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij het heeft gekeken naar de verklaringen van de getuige die de verdachte had aangeduid als een van de jongens die bij de motorscooter stonden. De getuige had verklaard dat hij drie jongens had gezien, waarvan een met een slijptol bezig was om een slot door te slijpen. De verdachte heeft erkend dat hij als laatste op de scooter is gesprongen, wat het hof als een belangrijke aanwijzing heeft gezien voor zijn betrokkenheid bij de poging tot diefstal.
Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte samen met anderen het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte schuldig heeft bevonden aan poging tot diefstal in vereniging.