ECLI:NL:GHAMS:2019:4005

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
23-002518-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis van de kinderrechter in een afpersingszaak met wijziging van straf en kwalificatie

Op 7 november 2019 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 18 juni 2019 was gewezen. De zaak betreft een afpersing in vereniging, waarbij de verdachte en een medeverdachte betrokken waren. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, bestaande uit een leerstraf en een werkstraf, met een voorwaardelijke jeugddetentie. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met wijziging van de kwalificatie en aanvulling van de bewijsmiddelen.

Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter in grote lijnen bevestigd, maar de strafoplegging en de kwalificatie van het bewezenverklaarde vernietigd. Het hof heeft het bewijsverweer van de raadsman van de verdachte verworpen, waarbij werd betoogd dat een ander dan de verdachte betrokken zou zijn geweest bij de afpersing. Het hof oordeelde dat er geen onderbouwing was voor dit alternatieve scenario en dat de verdachte en zijn medeverdachte de afpersing hadden gepleegd. De verdachte had het slachtoffer de weg geblokkeerd en zijn bezittingen afgenomen, wat leidde tot financiële schade en psychische gevolgen voor het slachtoffer.

Bij de bepaling van de straf heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. Het hof heeft besloten om geen leerstraf op te leggen, omdat de verdachte over voldoende vaardigheden beschikte om herhaling te voorkomen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, met een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen, en is het vonnis voor het overige bevestigd. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002518-19
datum uitspraak: 7 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-051415-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de kwalificatie van het bewezenverklaarde – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof respondeert op het in hoger beroep gevoerde bewijsverweer.

Bespreking van het ter terechtzitting gevoerd verweer

Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat niet valt uit te sluiten dat een ander dan de verdachte betrokken is geweest bij de afpersing. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte reeds voorafgaand aan de afpersing naar huis is gegaan.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de stukken in het dossier stelt het hof het volgende vast. Op vrijdag 14 december 2018 om 14:55 uur worden de verdachte en zijn vriend [medeverdachte] staande gehouden door twee verbalisanten. Ze beantwoorden een aantal vragen en fietsen vervolgens weg. Ongeveer 20 minuten later vindt de afpersing plaats. De aangever verklaart dat sprake is van twee daders. Zij hebben zijn muts en ketting meegenomen. De getuige [getuige 1] ziet het gebeuren en achtervolgt op zijn scooter de twee daders, die er op de fiets vandoor gingen. Uiteindelijk houdt hij [medeverdachte] aan, die de ketting van het slachtoffer in zijn zak heeft. De tweede dader ontkomt. Om 15:45 uur treffen verbalisanten de broer van de verdachte voor het huis van de verdachte aan. Hij verklaart dat de verdachte vijf minuten eerder is thuisgekomen en met [medeverdachte] op pad was. De verdachte is daarop bij de woning aangehouden. De verdachte verklaart na aanhouding dat [medeverdachte] en hij eerder die dag door verbalisanten zijn staande gehouden en dat hij vijf minuten voor de aanhouding is thuisgekomen.
De getuige [getuige 2] verklaart eerst telefonisch en later bij de raadsheer-commissaris dat hij heeft gezien dat twee jongens werden staande gehouden door de politie. Hij verklaart verder dat hij even later diezelfde twee jongens heeft zien vluchten, gevolgd door een man op een scooter. [getuige 2] heeft steeds consistent verklaard dat hij zeker weet dat de twee jongens die werden staande gehouden dezelfde jongens zijn als de jongens die werden achtervolgd door de man op de scooter.
Het hof stelt vast dat steeds sprake is geweest van twee jongens. De stukken in het dossier wijzen niet op betrokkenheid van een derde persoon.
Het hof oordeelt op grond van het voorgaande dat het alternatieve scenario zoals geschetst door de raadsman niet aannemelijk is, nu elke onderbouwing daarvoor ontbreekt. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.

Kwalificatie

Het bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, bestaande uit een leerstraf voor de duur van 20 uren, te weten de gedragsinterventie Tools4U (regulier), bij niet verrichten te vervangen door 10 dagen jeugddetentie, en een werkstraf voor de duur van 40 uren, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, bij niet verrichten te vervangen door 20 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen onder aanvulling van de bewijsmiddelen en met wijziging van de kwalificatie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, met een ander, schuldig gemaakt aan afpersing. Zij hebben het slachtoffer de weg geblokkeerd en zijn fiets bij het stuur vastgepakt, zodat het slachtoffer niet kon ontkomen. De verdachte en de medeverdachte hebben de muts van het slachtoffer van zijn hoofd gepakt en zijn ketting van zijn nek getrokken.
Het slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte financiële schade geleden. Bovendien heeft het slachtoffer een angstig moment doorgemaakt en kan, naar algemene ervaring, hiervan nog lange tijd psychische gevolgen ondervinden. Daarnaast brengt dit soort feiten een gevoel van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving.
Het hof heeft kennis genomen van het rapport en het daarin opgenomen advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 4 juni 2019. Anders dan het advies en de beslissing van de kinderrechter ziet het hof geen aanleiding de verdachte een leerstraf op te leggen, nu ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte over voldoende vaardigheden beschikt om herhaling van het plegen van strafbare feiten te voorkomen.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de kwalificatie van het bewezenverklaarde en doet in zoverre opnieuw recht.
Kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
30 (dertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. N.A. Schimmel en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 november 2019.
Mr. M.K. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]