ECLI:NL:GHAMS:2019:3990

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
200.257.525/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om benoeming deskundige en vervanging gecertificeerde instelling in ondertoezichtstelling van kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen, geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de ondertoezichtstelling van de kinderen werd verlengd en haar verzoek om een deskundige te benoemen werd afgewezen. De moeder betoogde dat een deskundige noodzakelijk was om de psychische problematiek binnen het gezin te onderzoeken en om te bepalen welke hulpverlening passend zou zijn. De GI, de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert, heeft het verzoek van de moeder bestreden en stelde dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk was vanwege de aanhoudende conflicten tussen de ouders, die een negatieve impact op de kinderen hadden.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de vader gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen, maar dat de kinderen in een loyale strijd tussen de ouders zijn verwikkeld. De moeder heeft eerder onderzoek laten verrichten door een deskundige, die concludeerde dat er sprake was van ouderverstoting door de vader. Het hof oordeelde dat de door de moeder voorgestelde onderzoeksvragen niet relevant waren voor de beslissing over de ondertoezichtstelling en dat het verzoek om een deskundige te benoemen niet in het belang van de kinderen was. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kinderrechter om de ondertoezichtstelling te verlengen en verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vervanging van de GI, omdat tegen deze beslissing geen hoger beroep openstond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een stabiele en veilige omgeving voor de kinderen, waarbij de conflicten tussen de ouders zoveel mogelijk worden geminimaliseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.257.525/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/281843 / JU RK 18-2194
beschikking van de meervoudige kamer van 5 november 2019 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [Z] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.N. Peijnenburg te Purmerend,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna: de vader);
- [kind A] ;
- [kind B] ;
- [kind C] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) (hierna: de kinderrechter) van 10 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 9 april 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 januari 2019.
2.2
De GI heeft op 3 juni 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft de minderjarige [kind A] en [kind B] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [kind B] heeft bij brief van 9 mei 2019 laten weten van die gelegenheid geen gebruik te willen maken.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 30 augustus 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een medewerker namens de GI;
- de vader.
De advocaat van de moeder en de GI hebben ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.5
Ter mondelinge behandeling heeft de GI een stuk overgelegd, te weten een verslag van de Kindbehartiger van 15 juli 2019.

3.De feiten

3.1
Uit de (in 2010 verbroken) relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind A] [in] 2002,
- [kind B] [in] 2006 en
- [kind C] [in] 2008 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. [kind A] woont bij de vader en [kind B] en [kind C] wonen bij de moeder.
In het kader van een zorgregeling verblijft [kind A] – samen met [kind B] en [kind C] – een weekend per twee weken bij de moeder. [kind B] en [kind C] verblijven in de andere week – om de week, samen met [kind A] – een weekend bij de vader.
3.2
Bij beschikking van 18 januari 2018 van de kinderrechter zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 18 januari 2020. De verzoeken van de moeder tot benoeming van een deskundige en tot vervanging van de GI zijn afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, bij tussenbeschikking op grond van artikel 810a lid 2 Rv een deskundige, zijnde een forensisch psycholoog, te benoemen die wordt belast met het doen van een onderzoek naar de psychische problematiek binnen het gezin en op basis daarvan aanbevelingen te doen voor passende, benodigde hulpverlening en vervolgens bij eindbeschikking primair het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen af te wijzen en subsidiair het verzoek tot verlenging af te wijzen, onder benoeming van een andere GI, bijvoorbeeld de William Schrikker Stichting.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder haar verzoek in die zin aangevuld dat zij thans verzoekt het NIFP tot deskundige te benoemen.
4.3
De GI verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot vervanging van de GI, althans de verzoeken van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder betoogt dat het laten verrichten van onderzoek door een deskundige noodzakelijk is voor de beoordeling van de vraag of een ondertoezichtstelling nodig is, omdat pas op grond van dat onderzoeksresultaat kan worden bepaald welke hulpverlening passend is voor de kinderen (en hun ouders). Dat er zorgen zijn om de kinderen en dat zij hulp nodig hebben, weerspreekt de moeder niet; zij vraagt zelf juist al jaren om hulp. De kinderen zitten al acht jaar klem tussen hun ouders. De moeder vermoedt dat psychische problematiek ten grondslag ligt aan de strijd tussen haar en de vader. De moeder zal hulpverlening accepteren als die passend is, dat wil zeggen: aansluitend bij de psychische problematiek. Aangezien tot nog toe geen passende hulp is aangeboden, heeft de moeder die evenmin geweigerd, zodat reeds daarom niet kan worden geconcludeerd dat is voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling, zoals opgenomen in artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van dat artikel is een van de vereisten voor een ondertoezichtstelling immers dat hulp niet of onvoldoende wordt aanvaard.
De moeder heeft zelf reeds onderzoek laten verrichten, door de heer J.M.J. Storms (hierna: Storms), in zijn rapport aangeduid als bewustzijnsdeskundige en werkzaam bij AMBAjeugd. Op basis van zijn dossieranalyse concludeert Storms dat er bij de vader sprake is van aanzetten tot ouderverstoting. De strategie van de vader is buitengewoon schadelijk. Hij neemt wraak op de moeder via de kinderen en dat betreft de zwaarste vorm van psychische mishandeling. Storms waarschuwt dat de houding van de moeder, waarbij zij vraagtekens zet bij de aangeboden hulp, niet verkeerd – namelijk als het engageren van de strijd – moet worden opgevat.
De moeder verzoekt de aanbevelingen van Storms over te nemen. Hij concludeert dat alle gezinsleden hulp nodig hebben en dat persoonlijkheidsonderzoeken nodig zijn.
De moeder ziet niet in, gezien de reeds verstreken tijd, hoe de kinderrechter heeft kunnen concluderen dat een kleine vertraging, die zal leiden tot een deugdelijk onderzoek en gefundeerde hulpverlening, niet in het belang van de kinderen kan zijn.
Gezien het vorenstaande had de kinderrechter ofwel de ondertoezichtstelling niet moeten verlengen nu de gronden voor die maatregel niet aanwezig waren, ofwel het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling moeten aanhouden en een onderzoek door een deskundige moeten laten verrichten.
5.2
De GI heeft in haar verweerschrift een schets gegeven van de hulpverleningsgeschiedenis van het gezin.
Via een aanmelding van het AMK is het gezin in oktober 2014 voor het eerst in beeld gekomen van de vrijwillige hulpverlening in verband met huiselijk geweld en de zeer complexe scheiding van de ouders. Na gesprekken met de ouders, de kinderen en school is het traject afgerond. In november 2016 raakte de GI opnieuw betrokken, nadat beide ouders zich tot de gemeente hadden gewend voor hulp en [kind A] een verzoek had ingediend bij de rechtbank strekkende tot wijziging van zijn hoofdverblijfplaats (van de moeder naar de vader). De GI heeft de ouders aangemeld voor Samen met Nienke. Het is niet gelukt om tot afspraken te komen, omdat de ouders naar elkaar wezen; de hulpverlening is dan ook beëindigd. Ook Kinderen uit de Knel is niet van de grond gekomen door de (juridische) strijd tussen de ouders. De GI wilde de kinderen met de Kindbehartiger laten praten. Aanvankelijk weigerde de moeder daaraan mee te werken, maar inmiddels hebben die gesprekken toch plaatsgevonden. De moeder is echter geschrokken van de uitkomst van die gesprekken en betwijfelt of het de stem van de kinderen betreft. Zij heeft haar toestemming daarom ingetrokken.
De strijd tussen de ouders duurt nog altijd voort en de kinderen worden betrokken bij die strijd. Vooral [kind A] heeft daar last van. De kinderen zijn verwikkeld in een loyaliteitsconflict. Aangezien er tijdens de ondertoezichtstelling tot nog toe onvoldoende resultaten zijn behaald in het wegnemen van de strijd en het verbeteren van hun communicatie, en de kinderen nog onverminderd last hebben van de strijd, acht de GI verlenging van de maatregel noodzakelijk. De komende periode wil de GI gebruiken om met de ouders te praten over de invulling van parallel ouderschap.
Met betrekking tot het verzoek van de moeder om onderzoek te laten verrichten, stelt de GI dat de moeder onvoldoende concreet heeft gesteld welke punten moeten worden onderzocht en waarom dit onderzoek niet door de Kindbehartiger zou kunnen worden gedaan. De GI vermoedt dat de moeder door middel van onderzoek bevestigd wil krijgen dat de vader aan ouderverstoting doet, maar daarvan is volgens de GI geen sprake. De kern van de problemen ligt niet zozeer in het eerdere stalkinggedrag van de vader (leidend tot een straatverbod tot 29 januari 2017), maar in de continue strijd tussen de vader en de moeder. Thans is slechts van belang dat wordt vastgesteld wat de kinderen nodig hebben; daarvoor dient de inzet van de Kindbehartiger. Bovendien is vertraging vanwege onderzoek niet in het belang van de kinderen. De GI concludeert dan ook dat psychologisch onderzoek niet opportuun is.
5.3
Op grond van artikel 810a lid 2 Rv benoemt de rechter onder meer in zaken als de onderhavige op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
De moeder stelt dat een te benoemen deskundige de oorzaak van de problematiek moet achterhalen door te onderzoeken of sprake is van psychische problematiek bij de gezinsleden. Voorts dient de deskundige vast te stellen welke maatregelen vervolgens noodzakelijk zijn, alsmede psycho-educatie voor de kinderen en de andere ouder om met deze problematiek om te gaan, en dient hij het onderzoek van de raad naar het werkelijke belang en de werkelijke wil van de kinderen voort te zetten.
Het hof acht de door de moeder voorgestelde onderzoeksvragen te weinig relevant voor het oordeel of een verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen aangewezen is. De moeder zou graag zien dat inzichtelijk wordt gemaakt welke problemen van de ouders ten grondslag liggen aan hun langdurige, ernstige strijd. Met de GI is het hof van oordeel dat de vraag naar de achterliggende oorzaak van die strijd in het kader van de beslissing over de ondertoezichtstelling van ondergeschikt belang is. Feit is dat de ouders, ondanks verschillende interventies, al jaren hevig strijden, dat deze strijd steeds verder verhardt en dat de kinderen daaronder lijden. Zowel Storms als de GI is van mening dat moet worden ingezet op parallel ouderschap, waarbij tussen de ouders slechts minimaal contact is en de noodzakelijke informatie wordt doorgegeven via een derde, die tevens de ouders begeleidt bij het afspreken van vaste kaders en regels. Bij een dergelijke constructie is weliswaar van belang dat de ouders elkaar minder gaan bestrijden, maar daartoe acht het hof niet noodzakelijk precies te achterhalen welke mogelijke psychische problemen ten grondslag liggen aan die strijd en volstaat de kennis die er reeds is over de strijd van de ouders en de achtergrond daarvan. Het door de moeder verlangde onderzoek beantwoordt derhalve niet de vraag of sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. Evenmin beantwoordt het de vraag welke hulpverlening noodzakelijk is en dus geeft het geen uitsluitsel over de vraag of de gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
Niet alleen acht het hof het door de moeder verzochte onderzoek niet dienstig in deze zaak, maar ook is het hof van oordeel dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van de kinderen. Voor een persoonlijkheidsonderzoek van de kinderen is hun medewerking noodzakelijk. Gebleken is dat de kinderen gesprekken voeren met de Kindbehartiger. Voorts zijn de raad en de GI betrokken (geweest) bij de kinderen. Het opnieuw betrekken van de kinderen in een (nieuw) onderzoek acht het hof niet wenselijk.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij het verzoek van de vrouw om een deskundige te benoemen op de voet van artikel 810a lid 2 Rv is afgewezen.
5.4
Vervolgens doet zich de vraag voor of de kinderrechter terecht de ondertoezichtstelling van de kinderen heeft verlengd. De moeder erkent dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. In zoverre wordt volgens haar dus voldaan aan de criteria van artikel 1:260 juncto 1:255 BW. Zij stelt echter, zoals hiervoor ook reeds aan de orde is gekomen, dat er geen noodzakelijke hulp is geboden (aangezien daarnaar geen onderzoek is gedaan) zodat ook niet kan worden geoordeeld dat de ouders deze hulp niet accepteren.
Met de moeder en de GI is het hof van oordeel dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De jarenlange conflictueuze verstandhouding van de ouders heeft zijn weerslag op de kinderen en uit zich onder meer in een loyaliteitsconflict bij de kinderen. De kinderen worden continu aan spanningen blootgesteld, waarbij tussen de ouders sprake is van diskwalificatie, wantrouwen, een gebrek aan communicatie en verschillende opvoedstijlen. De ouders worden dusdanig door conflicten in beslag genomen, dat zij niet volledig emotioneel beschikbaar zijn voor hun kinderen. De kinderen zitten daarmee klem. Ook Storms heeft in zijn rapport gesteld dat de gezonde ontwikkeling van de kinderen in het gedrang is en dat maatregelen om de kinderen te beschermen onontbeerlijk zijn.
De door de GI noodzakelijk geachte zorg is niet of moeizaam van de grond gekomen. Kinderen uit de Knel is niet gestart, Samen met Nienke is beëindigd en de inmenging van de Kindbehartiger kwam met moeite tot stand. In hetgeen door de moeder is aangevoerd, ziet het hof onvoldoende aanleiding om te oordeel dat de aangeboden hulp niet passend is. Mede gezien de stukken en de onderbouwing van de GI is de relatie tussen de ontwikkelingsbedreiging – die vooral voortkomt uit de strijd tussen de ouders - en het zorgaanbod duidelijk. Dat de hulp in het vrijwillige kader (alsmede in het dwangkader) onvoldoende toereikend is gebleken, is niet alleen terug te voeren op de ernst van de problematiek, maar ook op de acceptatie (en benutting) van de aangeboden hulp.
Nu naar het oordeel van het hof is voldaan aan de gronden van artikel 1:255 BW, heeft de kinderrechter terecht en op goede gronden de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve ook in zoverre bekrachtigen.
5.5
De moeder heeft voorts verzocht een andere gecertificeerde instelling te benoemen die de ondertoezichtstelling uitvoert, onder andere omdat zij de GI verwijt dat zij onwaarheden en onvolledigheden in haar rapporten opneemt, dat zij met ongeregistreerde professionals werkt en dat zij niet de regie neemt.
De GI heeft gesteld dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek tot benoeming van een andere gecertificeerde instelling.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:259 BW de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, vervangen door een andere gecertificeerde instelling, op verzoek van een met het gezag belaste ouder. In artikel 807 sub a Rv is echter bepaald dat tegen beschikkingen ingevolge artikel 1:259 BW geen andere voorziening openstaat dan cassatie in het belang der wet.
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep betoogd dat de uitsluiting van hoger beroep ziet op beslissingen waarbij een gecertificeerde instelling wordt vervangen, en dus niet op beslissingen om een gecertificeerde instelling niet te vervangen. De uitsluiting van beroep is geënt op de rechtszekerheid; nu de GI in casu niet is vervangen, mist artikel 807 sub a Rv zijn toepassing, aldus de moeder.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Gezien de wettekst van artikel 807 sub a Rv staat tegen een beslissing op grond van artikel 1:259 BW geen hoger beroep open, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen een beslissing tot toewijzing en tot afwijzing van een verzoek om een gecertificeerde instelling te vervangen. Ook in de wetshistorie en de toelichting op voornoemde artikelen ziet het hof geen aanknopingspunten voor de interpretatie van de moeder.
Feiten of omstandigheden die maken dat het appelverbod in de onderhavige zaak zou kunnen worden doorbroken zijn gesteld noch gebleken. Derhalve wordt de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vervanging van de GI.
5.7
Het hof overweegt ten overvloede nog het volgende. De vrouw wijst in haar beroepschrift op het tekortschieten van de GI. De vrouw hecht voorts groot belang aan de aanbevelingen die Storms in zijn rapport heeft opgenomen. Ter zitting is enige tijd bij deze aanbevelingen stilgestaan, en gebleken is dat de aanpak van de GI op veel onderdelen aansluit op deze aanbevelingen.
Storms acht parallel ouderschap in dit geval de best haalbare constructie. Ook de GI zet in op parallel ouderschap. In een gesprek met ouders in mei 2019 is ook de door Storms aanbevolen kalender aan de orde geweest, die jaarlijks wordt vastgesteld voor de zorgregeling en die niet kan worden gewijzigd. Storms noemt een aantal punten die in het kader van parallel ouderschap van belang zijn, zoals monitoring in het geval van de vader om na te gaan of hij zijn plan om de moeder de kinderen te ontnemen inderdaad heeft laten varen. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI verklaard dat bij de vader geen sprake is van ouderverstoting, maar dat de GI het eens is met de aanbeveling tot monitoring.
Ook aan de aanbeveling van Storms om de kinderen psycho-educatie te geven, wordt opvolging gegeven door de Kindbehartiger.
Verder adviseert Storms de moeder in haar rol te steunen en haar coaching te geven. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep de wens uitgesproken weer moeder te mogen zijn en mee te mogen beslissen over de kinderen. De GI heeft verklaard dat zij zowel de vader als de moeder psychische hulp – waaronder begrepen coaching - heeft aangeboden voor de verwerking van de echtscheiding.
5.8
Tot slot overweegt het hof dat, zoals ter zitting in hoger beroep reeds aan bod is gekomen, het hof – anders dan de rechtbank - de door de moeder overgelegde transcriptie van haar gesprek met de gezinsmanager niet buiten beschouwing (het procesdossier) zal laten, zodat de zesde grief van de moeder in deze zin slaagt.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen is afgewezen en voor zover daarbij de ondertoezichtstelling van de kinderen is verlengd;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing van de kinderrechter met betrekking tot de vervanging van de GI;
wijst af het meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 5 november 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.