ECLI:NL:GHAMS:2019:3989

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
200.256.521/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen na uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar kinderen, [kind A] en [kind B]. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, heeft in het verleden problemen gehad die leidden tot de uithuisplaatsing van de kinderen. Sinds eind 2014 verblijven de kinderen bij hun pleegmoeder, die ook hun grootmoeder is. De moeder heeft positieve stappen gezet in haar leven, waaronder het verkrijgen van een eigen woning en het verbeteren van haar financiële situatie. Ondanks deze vooruitgang oordeelde de GI dat de moeder niet in staat was om de kinderen op te voeden en te verzorgen, wat leidde tot de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de moeder te beëindigen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder betoogd dat zij in staat is om voor haar kinderen te zorgen en dat de beëindiging van haar gezag niet in het belang van de kinderen zou zijn. Het hof heeft echter vastgesteld dat de kinderen al bijna vijf jaar bij de pleegmoeder wonen en dat er zorgen zijn over de geestelijke gezondheid van de moeder. Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De beslissing van het hof was om de eerdere beschikking te bekrachtigen, waarmee het gezag van de moeder over de kinderen werd beëindigd. Het hof heeft ook het verzoek van de moeder om [kind A] te horen afgewezen, omdat hij nog niet de vereiste leeftijd had bereikt.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijkheid en continuïteit voor de kinderen, die al geruime tijd bij de pleegmoeder wonen en daar veilig zijn gehecht. Het hof heeft de belangen van de kinderen zwaarder laten wegen dan de emotionele waarde die de moeder aan haar gezag hecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.256.521/ 01
zaaknummer rechtbank: C/13/652951 / FA RK 18-5282
beschikking van de meervoudige kamer van 5 november 2019 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de GI);
- [de vader] (hierna: de vader);
- [de pleegmoeder] (hierna: de pleegmoeder);
- [A] (hierna: [kind A] );
- [B] (hierna: [kind B] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 17 maart 2019 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 19 december 2018.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de raad van 8 mei 2019, ingekomen op 10 mei 2019, waarin de raad meedeelt mondeling verweer te zullen voeren;
- een brief van de zijde van de raad van 30 juli 2019, ingekomen op 1 augustus 2019, waarin de raad meedeelt geen verweerschrift te zullen indienen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 4 september 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw A. Metselaar namens de raad;
- een medewerker van de GI;
- de vader, bijgestaan door mr. M. Amrani, advocaat te Amsterdam;
- de pleegmoeder.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit het (inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader is [kind A] geboren [in] 2009. De moeder heeft nog twee andere kinderen, onder wie [kind B] , geboren [in] 2014. [kind B] heeft geen juridische vader.
Het ouderlijk gezag over [kind A] werd door de moeder en de vader gezamenlijk uitgeoefend en het ouderlijk gezag over [kind B] werd door de moeder alleen uitgeoefend. Het ouderlijk gezag van de vader over [kind A] is bij de bestreden beschikking beëindigd.
3.2
Bij beschikking van 17 december 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam zijn [kind A] en [kind B] (hierna gezamenlijk: de kinderen) voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en is een voorlopige machtiging tot hun uithuisplaatsing verleend. Sindsdien verblijven zij bij de pleegmoeder, tevens hun grootmoeder van moederszijde, en haar partner, en zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing telkens verlengd.
3.3
De moeder ziet de kinderen eens per vier weken op woensdagmiddag gedurende een uur, onder begeleiding van Spirit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen beëindigd.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de raad om het gezag van de moeder te beëindigen af te wijzen.
4.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
De moeder erkent dat zij in het verleden problemen heeft gehad die een uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk maakten. Eind 2014 raakte zij overbelast door de zorg voor de kinderen, die zij alleen droeg. Omdat de moeder symptomen vertoonde van een postnatale depressie zijn de kinderen bij hun grootmoeder geplaatst. Sinds 2016 gaat het beter met de moeder. Ook de omgang tussen haar en de kinderen verloopt goed. Desondanks is de GI van mening dat de moeder niet in staat is de kinderen op te voeden en te verzorgen. De moeder wijst op de positieve berichten van Spirit, HvO Querido en De Waag over haar; zij heeft positieve stappen gezet, volgt adviezen op en komt afspraken na. Zowel de rechtbank als de GI heeft deze positieve ontwikkeling van de moeder onderkend. De moeder heeft voorts inmiddels een eigen woning en haar financiën zijn op orde. Ten onrechte heeft de rechtbank dan ook overwogen dat de moeder ongeschikt of onmachtig is om de zorg en verantwoordelijkheid voor de kinderen te dragen. Of dit zo is, is onvoldoende onderzocht.
Toch stemt de moeder in met de uithuisplaatsing van de kinderen. Gezagsbeëindiging is dan ook niet nodig om de kinderen duidelijkheid te geven over hun perspectief; die hebben zij al gezien de duurzame bereidheid van de moeder om hen bij de pleegmoeder te laten wonen. Bovendien worden de kinderen niet gehinderd door de moeder; zij neemt geen beslissingen die tegen hun belang indruisen en zij werkt mee met de GI. Voor de moeder is het behoud van het gezag belangrijk, om emotionele redenen en om inhoudelijke redenen: op die manier blijft zij betrokken bij onder andere medische beslissingen en de schoolkeuze. Ook het belang van de kinderen is ermee gediend indien de moeder haar gezag over hen houdt.
Tot slot stelt de moeder dat [kind A] dient te worden gehoord zodat gehoor wordt gegeven aan zijn wensen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder benadrukt dat zij zich altijd coöperatief heeft opgesteld en bij ieder uitvoeringsoverleg van de GI aanwezig is geweest, behalve bij het laatste toen zij in verband met haar werk verhinderd was. Zij trekt niet aan de kinderen en hun perspectief is dan ook duidelijk. Dat blijkt ook wel uit het gegeven dat zij geen kindsignalen laten zien. De moeder vreest voor een verslechtering van haar informatiepositie als haar gezag wordt beëindigd.
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd, dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen in dit geval geen geëigende maatregelen meer zijn. Dat de kinderen bij de moeder (of de vader) worden teruggeplaatst, is geen reële optie. Zij hebben het goed bij de pleegmoeder en zijn aan haar gehecht. De beëindiging van het gezag geeft de kinderen duidelijkheid. Het gezag over de kinderen volgt de opvoedsituatie. Dat zou meebrengen dat de pleegmoeder met het gezag dient te worden belast, maar die beslissing acht de raad niet wenselijk; de benoeming van een neutrale voogd is in dit geval aangewezen. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
De raad heeft de moeder gecomplimenteerd met de positieve stappen die zij heeft gezet en voorts opgemerkt dat de huidige omgang van één uur per maand te summier lijkt.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zowel de moeder als de vader in het belang van de kinderen handelt. Met de moeder verloopt de samenwerking iets lastiger dan met de vader, maar die moeilijkheden zien niet op beslissingen die over de kinderen moeten worden genomen.
5.5
De pleegmoeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het goed gaat met [kind B] , maar dat [kind A] behalve therapie van Altra ondersteuning behoeft van de Bascule voor zijn trauma. Helaas neemt het starten van die behandeling veel tijd in beslag.
5.6
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader verklaard het eens te zijn met het verzoek in hoger beroep van de moeder. Hoewel hij zelf geen hoger beroep heeft ingesteld, wil ook hij dat het verzoek van de raad om zijn gezag te beëindigen wordt afgewezen. Voor zijn inhoudelijke argumenten ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de vader verwezen naar de in eerste aanleg door hem overgelegde pleitnota.
5.7
Het hof stelt vast dat de moeder met haar hoger beroep alleen haar gezag over de kinderen - en niet dat van de vader - aan de orde heeft gesteld. Nu de beëindiging van het door de ouders gezamenlijk uitgeoefende gezag een inmenging vormt in het gezinsleven van beiden, wordt de vader als belanghebbende aangemerkt, ook nu het hoger beroep is beperkt tot het gezag van de moeder. Dat de vader in deze zaak belanghebbende is, brengt mee dat hij bij verweerschrift incidenteel hoger beroep had kunnen instellen om de beëindiging van zijn gezag aan de orde te stellen. Bij brief van 3 april 2019 van dit hof is de vader in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 15 mei 2019 een verweerschrift in te dienen. Van die mogelijkheid heeft de vader geen gebruik gemaakt, ook niet na die termijn. Daarom is in hoger beroep slechts het gezag van de moeder aan de orde.
5.8
Zoals reeds overwogen onder 5.2 verblijven de kinderen sinds eind 2014 bij de pleegmoeder, dus bijna vijf jaar. De directe aanleiding voor de uithuisplaatsing van de kinderen was gelegen in de zorgen om de geestelijke gesteldheid van de moeder en de invloed daarvan op de kinderen. Door de psychische problemen van de moeder was zij niet in staat in voldoende mate emotioneel beschikbaar te zijn voor de kinderen; als gevolg daarvan waren de kinderen in emotioneel opzicht verwaarloosd. Daarnaast waren zij getuige geweest van huiselijk geweld tussen hun ouders en verkeerden zij dus in een onveilige opvoedomgeving.
De kinderen krijgen tot op heden hulpverlening en voor [kind A] zal traumatherapie bij de Bascule ingezet gaan worden, nadat hij eerder reeds traumatherapie had gekregen alsmede cognitieve gedragstherapie. Hoewel zijn trauma mogelijk niet alleen terug te voeren is op de periode waarin hij nog bij de moeder woonde, maar tevens kan zijn veroorzaakt door mishandeling door de vader en diens echtgenote (om welke reden het onderzoek van Signs of Safety naar de mogelijkheden van plaatsing van [kind A] bij de vader in 2017 is stopgezet), duidt de aanwezigheid van dat trauma wel erop dat [kind A] een ernstig beschadigd kind is. Bij beide kinderen zijn er zorgen over hun hechting en bij beiden is sprake van loyaliteitsconflicten. [kind B] vertoonde probleemgedrag door het slaan van kinderen en volwassenen en door met spullen te gooien. Daarom heeft ook zij traumatherapie gekregen.
Vanaf 2016 heeft de moeder positieve stappen gezet. In dat jaar heeft zij een plek in een woonvoorziening gekregen en een jaar later heeft zij een eigen woning gevonden. Zij heeft een behandeling gehad bij De Waag. De omgang tussen de moeder en de kinderen verloopt goed. Uit de stukken leidt het hof echter ook af dat er nog steeds zorgen zijn over de geestelijke gezondheid van de moeder en haar emotieregulatie. De moeder lijkt niet volledig te beseffen welke invloed dat heeft op de kinderen, die in hun contact met haar onvoorspelbaarheid ervaren, leidend tot angst en onzekerheid.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van het hof sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en is de moeder niet in staat de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding binnen een voor de kinderen aanvaarbare termijn te dragen.
Met betrekking tot de aanvaardbare termijn overweegt het hof voorts als volgt. De kinderen wonen al bijna vijf jaar bij de pleegmoeder en zijn veilig gehecht aan haar. Het is voor hen van belang dat zij duidelijkheid krijgen over hun perspectief. Gezien hun jonge leeftijd van thans tien en vijf jaar oud, acht het hof niet wenselijk dat zij nog tot hun meerderjarigheid jaarlijks met de onrust van verlengingszittingen te maken krijgen. Op voorhand valt niet uit te sluiten dat zij last zullen krijgen van de onzekerheid die gepaard gaat met die verlengingen, zeker niet wanneer zij vanaf twaalfjarige leeftijd zullen worden opgeroepen om door de rechter te worden gehoord. De moeder heeft gesteld dat de kinderen al duidelijkheid hebben, omdat de moeder toezegt de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen niet ter discussie te stellen, maar zij heeft het hof er niet van overtuigd dat zij er duurzaam in berust dat het toekomstperspectief van de kinderen niet bij haar ligt. Te prijzen valt dat zij steeds haar toestemming heeft gegeven wanneer die in het belang van de kinderen vereist was, maar dat zij geen tegenwerking heeft gegeven, wil niet zeggen dat zij steeds heeft meegewerkt met de GI. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting, maakt het hof op dat niet steeds sprake is (geweest) van een probleemloze, vruchtbare samenwerking tussen de moeder en de GI.
Invoelbaar is dat de moeder emotionele waarde hecht aan haar gezag. Duidelijk is ook dat zij daar belang aan hecht om informatie over het welzijn van de kinderen te kunnen krijgen, maar naar het oordeel van het hof weegt het belang van de kinderen bij duidelijkheid, continuïteit en een ongestoord hechtingsproces zwaarder.
5.8.
De moeder heeft nog aangevoerd dat het een ‘hamerstuk’ lijkt te zijn dat het ouderlijk gezag wordt beëindigd na een uithuisplaatsing van twee jaren. Zij meent dat dit een onjuist uitgangspunt is, onder verwijzing naar artikel 8 EVRM, de artikelen 3, 7, 9 en 18 IVRK en jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en andere rechters. Wat er zij van dit betoog van de moeder, uit de tekst van de wet blijkt dat de rechter enige ruimte heeft om, ook als aan de gronden voor gezagsbeëindiging is voldaan, die maatregel desalniettemin achterwege te laten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet het hof echter geen aanleiding om het verzoek van de raad af te wijzen. Het hof acht gezien het vorenstaande de beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk ter bescherming van het belang van de kinderen en tevens proportioneel. Het hof zal de beschikking waarvan beroep daarom bekrachtigen.
5.9
De moeder had voorts verzocht [kind A] , die tien jaar oud is, op te roepen om te worden gehoord. Ter zitting in hoger beroep is dit verzoek reeds afgewezen, omdat [kind A] de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt en het hof het te belastend voor hem vindt om opnieuw te worden gehoord.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.N. van de Beek en mr. A.V.T. de Bie, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 5 november 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.