Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Samen even bespreken!”
“Als ik ergens een hekel aan heb zijn het lulverhalen hierover en/of ‘stemmingmakerij’. Als ik merk dat er een soort van ‘2 kampen’ gaat ontstaan hierdoor, neem ik verdere maatregelen. (…) Mede gelet op o.a. ook de nieuwe mensen allerlei ontwikkelingen, zal ik een moment kiezen om ICT Media 2.0 te delen met heel ICT Media en deze trachten te koppelen aan allerlei ideeën en mogelijkheden van verbeteringen (efficiëntie/effectiviteit] dan wel rationalisatie portfolio/klantenset e.d. vanuit team ICT Media.”
Wat de achterliggende reden is weten wij niet, maar wij hebben zo onze sterke vermoedens. Wij krijgen daar een zeer onaangenaam gevoel bij en zijn van mening, dat je daardoor de belangen van het bedrijf en van ons zeer schaadt, (…) Wij achten jouw huidige opstelling een operationeel risico met betrekking tot jouw klanten en tot het belang van ICT in het algemeen. Hoe graag we het ook anders gezien zouden hebben en hoe wij ook vol vertrouwen in jou geïnvesteerd hebben om jou een mooie kans te geven, voor nu zien wij geen andere oplossing dan jou tijdelijk te schorsen, totdat wij exact weten wat er allemaal aan de hand is en hoe alles in elkaar steekt (...).”Voorts is in de e-mail vermeld dat ICT Media [geïntimeerde] te zijner tijd zal uitnodigen voor een gesprek en dat zij gedurende de periode van schorsing van [geïntimeerde] eist dat hij geen contact meer heeft met bij ICT Media betrokken personen (collega’s, klanten, leveranciers e.d.), niet meer inlogt op welke verbinding van ICT Media dan ook, zijn mobiele telefoon uitschakelt en niet meer fysiek aanwezig is op het kantoor van ICT Media in Vught.
3.Beoordeling
primairartikel 7:669 lid 3 sub e BW (verwijtbaar handelen en nalaten van [geïntimeerde] ), en
subsidiairartikel 7:669 lid 3 sub g BW (een verstoorde arbeidsverhouding), welke gronden met zich brengen dat van ICT in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
hij ( [geïntimeerde] , hof) geen enkele afspraken in de agenda had staan’. [geïntimeerde] heeft deze verklaring niet weersproken. [geïntimeerde] wijze van reageren naar aanleiding van de opmerking van [Y] acht het hof dan ook niet juist. ICT voert aan – zo begrijpt het hof - dat [geïntimeerde] zich ook anderszins weinig soepel opstelde. [B] had [geïntimeerde] op 26 februari 2018 en 16 maart 2018 verzocht een loonheffingsformulier in te vullen. Nadat [geïntimeerde] daarop niet gereageerd had, heeft voornoemde [B] op 21 maart 2018 onder meer het volgende geschreven: “
Hoi [geïntimeerde] , de loonadministratie kan je maart salaris niet berekenen als je dit formulier niet invult. Helaas heb ik niks van je gehoord na 2x vragen…”.[geïntimeerde] reageerde hierop dat van mails als deze zijn “
bloeddruk redelijk omhoog” ging en verzocht mailtjes als deze a.u.b. achterwege te laten. Gelet op het volstrekt redelijke verzoek van [B] was deze toon niet gepast.
pure onzin’te vinden, terwijl de
‘resultaten niet dusdanig zijn dat we ons dit kunnen permitteren’. [geïntimeerde] antwoordde daarop diezelfde dag met een e-mail aan [X] met cc aan [A] met onder meer de volgende tekst: “
Ben met een ondernemersgeest deze toko ingestapt. Niets als voetveeg, soldaat of een persoon die alles even over zich heen laat gaan”. De verstandhouding tussen [X] en [Y] enerzijds en [A] anderzijds verslechterde vervolgens zodanig dat [X] op 18 april 2018 aan personeel van ICT schreef dat [A] per 15 mei 2018 zou vertrekken en voordien nog slechts overdracht werkzaamheden zou verrichten.
leugens’. [geïntimeerde] weersprak niet de door hem geboekte omzet en het bedrag aan binnengehaalde orders. Zijn boosheid was kennelijk gericht op de beschuldiging dat hij zich tegenover derden negatief uitliet over ICT.
volledige daad van wantrouwen’ervoer en dat hij geen respons meer wilde. Toen [geïntimeerde] op 27 april 2018 om 12.21 uur het bericht ontving dat hij geschorst was, schreef hij iets meer dan een uur later (13.38 uur) een uitgebreid bericht dat er wat hem betreft een duurzaam verstoorde relatie was ontstaan. Daarmee staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat de duurzame verstoring van de arbeidsrelatie op 23 april 2018 al een feit was. De jegens [geïntimeerde] de 23e geuite kritiek was niet helemaal onterecht. Hij was er eind maart door [Y] al naar gevraagd hoe het met zijn afspraken stond, en wanneer er dan eind april amper omzet is gemaakt en ook vrijwel geen orders zijn geboekt – terwijl de on target earnings € 1,4 miljoen op jaar basis bedraagt – mag een werkgever daarover zijn zorg uitspreken, te meer daar een van de korte termijn doelstellingen voor [geïntimeerde] het organiseren van de sales pipeline was. ICT kon zijn beschuldiging dat [geïntimeerde] zich tegenover derden negatief over het bedrijf dan wel [X] en [Y] uitliet op 23 april 2018 nog niet hard maken, maar nadien verkreeg ICT wel informatie – welke in de procedure is ingebracht – die voor dit standpunt enige onderbouwing vormen. In de eerste plaats schrijft [D] , verbonden aan een ander bedrijf, van een contactpersoon bij de (potentiele) klant Eurofiber te hebben vernomen dat [geïntimeerde] zich tegenover haar negatief over ICT (‘
financiële problemen, zwalkend beleid’) had uitgelaten. Het is duidelijk geworden dat deze contactpersoon zulks niet wenst te bevestigen, maar [D] bevestigt zijn mededeling wel, bij e-mail van 14 mei 2018. Evenzo bevestigde [C] dat [geïntimeerde] zich tegenover haar op een voor [X] en [Y] weinig complimenteuze wijze had uitgelaten:
“(Binnenkort presenteer ik bepaalde plannen) en indien niet oké door [X] & [Y] , dan is het hier de heb je de sleutels. (…) ( […] en ik) Misschien gaan we een aparte BV oprichten. En dan gaan we het zo doen zoals wij dat zien en willen (…)”en
“En als ik weg ben, dan zie ik het zwaar in (gaat het heel snel fout). Want dan wordt er niks meer verkocht en komt er helemaal niks meer van ICT Media terecht en kan iedereen naar huis.”Ook [E] schrijft: “
Al vroegtijdig in het gesprek wilde [geïntimeerde] zijn hart uitstorten over het feit dat hij een arbeidsconflict had met [Y]”. [geïntimeerde] stelt dat de uitlatingen van [D] , [C] en [E] onjuist zijn (hetgeen [E] weer ontkent), maar dat neemt niet weg dat ICT deze uitlatingen van hen heeft vernomen. Dat ICT [geïntimeerde] op 23 april 2018 confronteerde met genoemde kritiek op hem kan ICT niet kwalijk worden genomen.
ter info, leed en vermaak’, waarop [A] [geïntimeerde] antwoordt: ‘
Bijna niet te geloven dat dit serieus is…’. Dat ICT, althans [X] en [Y] , hiermee de indruk kregen dat [geïntimeerde] , aanvankelijk samen met [A] , hun positie trachtte te ondergraven is, mede gelet op de hierboven beschreven gebeurtenissen, niet onbegrijpelijk. Het door [geïntimeerde] opvragen van een Kredietinformatierapport over de financiële situatie van ICT kan daarbij bijdragen aan het door [X] en [Y] ervaren wantrouwen. Ter zitting verklaarden [X] en [Y] [geïntimeerde] op 27 april 2018 te hebben geschorst, omdat zij hem als een acute bedreiging voor het bedrijf zagen. Of, nu [A] al was vertrokken, er objectief gezien werkelijk voldoende grond was om de ingrijpende maatregel van schorsing op te leggen kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven, nu het opleggen van die schorsing, gelet op genoemde omstandigheden, in ieder geval niet als ernstig verwijtbaar gedrag zijdens ICT valt aan te merken. Voor het toekennen van een billijke vergoeding aan [geïntimeerde] was dus geen grond.