ECLI:NL:GHAMS:2019:3945

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
200.226.201/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen kinderen en vader in het belang van de identiteits- en sociaal-emotionele ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de vader en zijn twee kinderen, [kind A] en [kind B]. De vader had verzocht om een omgangsregeling, maar het hof oordeelde dat het vastleggen van een dergelijke regeling op dat moment in strijd was met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De kinderen hebben sinds 2012/2013 geen contact met hun vader en staan momenteel niet open voor contactherstel. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport geconcludeerd dat de kinderen teleurgesteld en boos zijn over het uitblijven van contact en dat dit hun sociaal-emotionele ontwikkeling schaadt. Het hof heeft de vader en de kinderen de kans gegeven om eenmalig op neutraal terrein samen te zijn, met de nadruk op hulpverlening van het Ouder en Kind Team (OKT) om contactherstel te realiseren. De ouders zijn verplicht om zich aan te melden bij het OKT en de moeder moet een stimulerende rol aannemen in het contactherstel. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen, met de opmerking dat de moeder haar verplichtingen moet nakomen om de vader op de hoogte te houden van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.226.201/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/623910 / FA RK 17-987 (AW MW)
Beschikking van de meervoudige kamer van 29 oktober 2019 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Yandere te Amsterdam.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt de minderjarigen:
- [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- [B] (hierna te noemen: [kind B] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar zijn beschikking van 24 juli 2018. Bij die beschikking is de raad verzocht onderzoek te verrichten aan de hand van de volgende vragen:
  • Welke mogelijkheden zijn er voor een omgangsregeling tussen de kinderen en de vader?
  • Zijn er factoren die het contact belemmeren? Zo ja, welke? Hoe en op welke termijn zijn deze factoren op te heffen?
  • Hoe dient het contact in het belang van de kinderen vorm gegeven te worden?
Iedere verdere beslissing is aangehouden in afwachting van het raadsonderzoek.
1.2
Bij het hof is op 11 april 2019 het rapport van de raad van 9 april 2019 (hierna: het raadsrapport) ingekomen.
1.3
De mondelinge behandeling is op 12 juli 2019 voortgezet. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw I.L.C. Stuifbergen.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1
De rechter kan ingevolge artikel 1:377a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) onder meer op verzoek van een van de ouders een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het omgangsrecht. Het recht op omgang kan slechts worden ontzegd op de in artikel 1:377a, derde lid, BW opgesomde gronden, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
2.2
De raad heeft in het raadsrapport, samengevat, als volgt geconcludeerd. [kind B] en [kind A] hebben sinds 2012/2013 geen contact met de vader en zij staan op dit moment beiden niet open voor contactherstel. Hun weerstand tegen het contactherstel komt met name voort uit teleurstelling ten aanzien van de vader en het in hun ogen uitblijven van inspanningen van hem om het contact te herstellen. [kind A] heeft het niet doorgaan van contactmomenten in het verleden bewust meegemaakt en herinnert zich de teleurstelling als hij voor niets zat te wachten. Hij vraagt zich vooral af waarom de vader er niet voor hem was. [kind B] heeft daarnaast angsten wat betreft de omgang omdat hij zich herinnert dat de vader streng was en hij en [kind A] niet tegelijk naar bed mochten zoals hij bij de moeder gewend was. De kinderen ervaren gevoelens van boosheid en verdriet richting de vader. [kind A] ervaart daarnaast vooral een gevoel van afwijzing, wat hem – in combinatie met zijn faalangst en zijn pestverleden – een kwetsbare jongen maakt. Hoewel het achterwege laten van herstel van contact met de vader de kinderen op korte termijn rust zal geven, is de raad bezorgd dat de kinderen hier later last van zullen ondervinden. Het ontbreken van elk contact met de vader kan negatieve gevolgen hebben voor onder andere hun identiteitsontwikkeling, zelfbeeld en hun vaardigheden in het aangaan van relaties. Voor de identiteitsontwikkeling en sociaal-emotioneel evenwichtige ontwikkeling van [kind A] en [kind B] is het volgens de raad dan ook van belang dat zij zich een eigen beeld kunnen vormen van de vader en de kans moeten krijgen om het vrijwel uitsluitend negatieve beeld dat zij nu hebben van de vader bij te stellen en te nuanceren. Voor een terugkerende omgangsregeling met vaste frequentie is het op dit moment echter nog te vroeg. Gelet op de weerstand bij zowel de kinderen als de moeder, is eerst de inzet van hulpverlening noodzakelijk om contactherstel te realiseren. Het Ouder en Kind Team (OKT) kan hierin aan de kinderen en de ouders ondersteuning bieden. Op basis van het voorgaande adviseert de raad het hof geen vaste omgangsregeling vast te leggen maar te bepalen dat de vader en de kinderen eenmalig een middag samen doorbrengen op neutraal terrein. Vervolgens dient met hulpverlening geëvalueerd en bekeken te worden op welke manier het contact een vervolg kan krijgen. Het streven daarbij is dat er laagfrequent contact tussen de vader en de kinderen tot stand komt, aldus de raad.
2.3
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad desgevraagd hieraan toegevoegd dat de vader heeft laten zien dat hij inzicht heeft in de realiteit van de kinderen en zich realiseert dat hij een andere rol zal hebben in het leven van de kinderen. Voor beide ouders is het belangrijk om ondersteuning te krijgen in het contactherstel en om te leren uit te gaan van het positieve in de ander. Voor de kinderen is het belangrijk om zich voor te kunnen bereiden op een ontmoeting met de vader. De vader kan hen daarbij helpen door alvast kaartjes te sturen. De ouders dienen zich vervolgens aan te melden bij het OKT. Zij kunnen zowel de ouders als de kinderen helpen bij en voorbereiden op contactherstel.
2.4
De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij beseft dat hij een beperkte rol zal spelen in het leven van de kinderen en dat eventuele omgang tussen hem en de kinderen slechts in beperkte mate zal plaatsvinden. De procedure omtrent de omgang duurt nu al geruime tijd en hij hoopt dat hij een positieve bijdrage kan leveren aan het leven van de kinderen en hen kan laten zien dat hij geïnteresseerd in hen is. De vader staat open voor begeleiding van het OKT en hoopt dat contactherstel met hulpverlening gerealiseerd kan worden.
2.5
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep onder meer het volgende verklaard. Het gaat op dit moment goed met de kinderen. [kind B] is over naar de middelbare school en [kind A] is over naar het vierde jaar. [kind A] heeft zijn faalangsttraining afgerond en dit heeft hem goed geholpen. De kinderen geven echter nog steeds aan dat zij geen contact met de vader willen en zij begrijpen niet waarom er niet naar hen geluisterd wordt. Het zou wel goed zijn voor de kinderen als zij weten dat de vader aan hen denkt, bijvoorbeeld doordat hij hun kaartjes stuurt. Dit heeft de vader tot nu toe niet consequent gedaan. De moeder wil de kinderen niet dwingen tot contact met de vader maar staat in beginsel wel open voor begeleiding vanuit het OKT. Zij heeft er echter weinig vertrouwen in dat de vader goed zal meewerken.
2.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit het raadsrapport en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen op dit moment niet openstaan voor contact met de vader. Dit komt met name voort uit de bij de kinderen heersende gevoelens van teleurstelling en boosheid richting de vader. De kinderen hebben al ruim zes jaar geen contact met hem en zij hebben het idee dat hij weinig inspanning heeft getoond om het contact met hen te herstellen. Zij ervaren daarbij gevoelens van afwijzing. Daarbij komt dat [kind A] recentelijk opnieuw teleur is gesteld doordat [kind B] wel en hij geen kaartje van de vader heeft gekregen. De vader stelt ook aan [kind A] een kaart te hebben gestuurd en dat zijn zussen ook kaarten aan de kinderen hebben gestuurd. Wat daarvan zij, duidelijk is dat partijen beiden uitgaan van het negatieve in de ander. De kinderen krijgen de spanningen tussen de ouders en hun afkeur richting elkaar ongetwijfeld mee. Gelet hierop, op de leeftijd van de kinderen en hun weerstand tegen contactherstel met de vader, is het hof van oordeel dat het thans vastleggen van een omgangsregeling in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen. Met de raad is het hof echter wel van oordeel dat het geheel achterwege blijven van contact met de vader schadelijk is voor de identiteits- en sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Evenals de raad acht hof het in het belang van de kinderen dat zij de kans krijgen om het uitsluitend negatieve beeld dat bij hen heerst over de vader bij te stellen. Ook hebben de kinderen, met name [kind A] , vragen wat betreft de vader. Het is in hun belang deze vragen beantwoord te krijgen. Dit lukt alleen door op enige wijze contact met de vader toe te laten in hun leven. Nu beide ouders ter zitting in hoger beroep hebben verklaard open te staan voor hulpverlening vanuit het OKT, gaat het hof er vanuit dat zij zich beiden zullen inspannen om contact tussen de vader en de kinderen te bewerkstelligen. Gelet op de kwetsbaarheid van de kinderen, is het daarbij van groot belang dat de kinderen niet opnieuw teleurgesteld worden. Beide ouders dienen zich dan ook aan te melden bij het OKT, zodat binnen afzienbare termijn een gesprek gepland kan worden. Zowel de kinderen als de ouders dienen daaraan voorafgaand met behulp van het OKT goed voorbereid te worden op dit contactmoment. Het hof acht het daarbij tevens in het belang van de kinderen dat de moeder een stimulerende rol in het contactherstel aanneemt. Na dit eerste contactmoment kan met de hulpverlening gekeken worden naar de behoeften van de kinderen en hoe het eventuele verdere contact tussen de vader en de kinderen in de toekomst vormgegeven kan worden.
2.7
Gelet op het voorgaande, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en het verzoek van de vader afwijzen. Het hof ziet geen reden de zaak aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening, nu een procedure als de onderhavige veel druk legt op alle betrokkenen en dit niet in hun belang is in een situatie waarin het contactherstel heel pril zal zijn.
2.8
Ten overvloede overweegt het hof het zorgelijk te achten dat de informatieregeling zoals vermeld onder 5.6 in de tussenbeschikking en waartoe de moeder zich bereid heeft verklaard, vooralsnog niet goed van de grond is gekomen. Nu de moeder zich ter zitting nogmaals bereid heeft verklaard de vader eenmaal per kwartaal te informeren over de kinderen, gaat het hof er vanuit dat de moeder dat ditmaal wel zal doen. Het hof benadrukt daarbij dat op de moeder op grond van artikel 1:377b, eerste lid BW ook de verplichting rust dit te doen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 2.6 is overwogen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. S.C.G.A. Duivenvoorde als griffier, en is op 29 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.