ECLI:NL:GHAMS:2019:3944

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
200.257.263/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van kinderen in het kader van zorgregeling tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind B]. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [kind B] bij hem te bepalen, terwijl de vrouw, verweerster in hoger beroep, de bestreden beschikking wilde bekrachtigen. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen en hebben eerder een ouderschapsplan ondertekend waarin de hoofdverblijfplaats bij de vrouw is vastgesteld. De man heeft aangevoerd dat hij als gelijkwaardig ouder gezien wil worden en dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats hem financieel voordeel zou opleveren, wat hij zou aanwenden voor de kinderen.

De vrouw heeft zich verzet tegen de wijziging, onder andere vanwege de persoonlijke problematiek van de man, waaronder het syndroom van Asperger, ADHD en PTSS. De vrouw vreest dat de man het verzoek enkel uit financieel oogpunt doet en dat dit niet in het belang van de kinderen is. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de raad adviseerde om de huidige situatie te behouden.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [kind B] het meest recht doet aan de huidige zorgverdeling. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [kind B] bij de man komt, met de overweging dat dit financieel voordeel oplevert voor de man en dat hij in staat is om de zorg voor het kind te dragen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.257.263/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/274110 / FA RK 18-2750
Beschikking van de meervoudige kamer van 29 oktober 2019 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. Y.A.R. Seen te Noord-Scharwoude,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de GI)
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) 9 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 2 april 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 17 mei 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de man van 29 mei 2019 met bijlage;
- een brief van de zijde van de man van 1 augustus 2019 met bijlagen, ingekomen op 2 augustus 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 augustus 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de man een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn geboren:
- [kind A] [in] 2007 te [geboorteplaats] ;
- [kind B] [in] 2010 te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
De ouders hebben op 24 juni 2015 een ouderschapsplan ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 5 juli 2017 is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vastgesteld.
[kind A] en [kind B] verblijven:
- iedere maandag uit school tot dinsdag 19.00 uur bij de man;
- in de even weken van vrijdag na school tot maandagochtend naar school bij de man;
- in de oneven weken op vrijdag na school bij de man als de vrouw overdag moet werken.
3.4
Bij beschikking van 27 september 2018 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, voor de duur van twaalf maanden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man de hoofdverblijfplaats van [kind B] bij de man te bepalen, afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking opnieuw rechtdoende de hoofdverblijfplaats van [kind B] bij hem te bepalen.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor het verzoek van de man de hoofdverblijfplaats van [kind B] bij hem te bepalen.
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.3
De man kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en voert daartoe als volgt aan.
De man verzoekt de hoofdverblijfplaats van één van de kinderen bij hem te bepalen zodat hij als gelijkwaardig ouder wordt gezien. Daarnaast zou hij daardoor een hogere huurtoeslag en de alleenstaande ouderkop ontvangen. Tot nu toe moet de man expliciet een verzoek bij de belastingdienst indienen om de hogere huurtoeslag te kunnen ontvangen. Dit is tot nu toe gegrond verklaard omdat de zorgregeling voldoet aan de criteria van een co-ouderschapsregeling. Wanneer één van de kinderen zijn of haar hoofdverblijfplaats bij de man heeft, zou hij ook beter voor hen kunnen zorgen. Op dit moment staan de financiën nog vaak in de weg aan uitjes en activiteiten. De financiële voordelen zal de man ook aanwenden voor kleding of andere behoeftes van de kinderen. Voorts is hij bereid het financiële verlies dat de vrouw krijgt doordat één kind bij haar zal worden uitgeschreven, te compenseren.
Ingevolge de zorgregeling verblijven de kinderen acht van de veertien dagen bij de man. Hiervan slapen de kinderen zes nachten bij de man. Het zwaartepunt van de zorg ligt dan ook niet alleen bij de vrouw. Zelfs wanneer de vrouw om de vrijdag de kinderen wel bij zich heeft, zou nog sprake zijn van een verdeling van zeven op de veertien dagen bij de man. Er is in feite dan ook sprake van een co-ouderschapsregeling. De man heeft de GI inmiddels verzocht de overdracht op dinsdagavond te verplaatsen naar woensdagochtend naar school omdat dat rustiger is voor de kinderen, evenals een evenredige verdeling van de vakanties. De ouders zijn hierover thans in overleg met een onafhankelijke instantie die is ingeschakeld door de GI, aldus de man.
5.4
De vrouw verweert zich als volgt.
Ingevolge de huidige zorgregeling verblijven de kinderen in ieder geval slechts vijf van de veertien nachten bij de man. Er is dus geen sprake van een co-ouderschapsregeling, laat staan van uitbreiding van bovenstaande regeling. De man heeft weliswaar een verzoek bij de GI ingediend als gevolg waarvan de ouders nu in overleg zijn, maar de vrouw beoogt met die overleggen een vermindering van de zorg van de man. De vrouw acht het namelijk in het belang van de kinderen dat het zwaartepunt van de zorg bij haar ligt gezien de persoonlijke problematiek van de man. De man is gediagnosticeerd met het syndroom van Asperger, ADHD en PTSS waardoor hij snel kwaad wordt en de vrouw het voeren van gesprekken met hem over de financiën inmiddels al geruime tijd heeft opgegeven. Sinds een jaar betaalt de man geen enkele gezamenlijke kostenpost meer. De vrouw vindt het dan ook zorgelijk dat de man dit verzoek enkel uit financieel oogpunt doet. Zij verwacht dat de man het extra geld niet zal aanwenden in het belang van de kinderen en wil de financiële zorg over de kinderen dan ook behouden, aldus de vrouw.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat de GI zich niet bezighoudt met de geldbedragen die de ouders over en weer afspreken te zullen betalen. De GI houdt zich wel bezig met de verdeling van de zorg, waaronder ook de verdeling van de kosten van de kinderen valt. De GI heeft getracht hierover te spreken met de man. Deze gesprekken hebben echter tot niets geleid doordat de man vanwege zijn persoonlijke problematiek gedurende deze gesprekken kwaad werd en naar buiten is gestormd. Inmiddels heeft de GI dan ook een onafhankelijke instantie ingeschakeld die met de ouders zal kijken naar het ouderschapsplan waarin ook de geldzaken zullen worden vastgelegd.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de huidige situatie te behouden zoals die is. Doordat de man als gevolg van zijn persoonlijke problematiek een gespannen relatie met instanties heeft, acht de raad het niet in het belang van de kinderen de hoofdverblijfplaats van één van hen bij de man te bepalen. Wel heeft de raad de ouders erop gewezen dat wanneer zij hier gezamenlijk uit kunnen komen, een financieel voordeel in goed overleg en met duidelijke afspraken, het belang van de kinderen zou kunnen dienen.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de kinderen iedere maandag en dinsdag bij de man verblijven alsook om de week in het weekend. Wanneer de vrouw op vrijdag werkt zijn de kinderen ook bij de man. Volgens de belastingdienst voldoet deze zorgregeling aan de criteria van een co-ouderschapsregeling en krijgt de man met terugwerkende kracht over de jaren 2016 tot en met 2018 huurtoeslag voor een meerpersoonshuishouden. Daarbij heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep verklaard enkel kinderbijslag en kindgebonden budget te ontvangen doordat zij gezamenlijk met haar partner teveel verdient om aanspraak te kunnen maken op andere toeslagen. Als gevolg hiervan zal de vrouw naar eigen zeggen ongeveer € 20,- per maand minder ontvangen wanneer het verzoek van de man zou worden toegewezen. Voor de man zou toewijzing van het verzoek een toename van honderden euro’s per maand inhouden doordat hij in dat geval als alleenstaande uitkeringsgerechtigde naast de kinderbijslag en het kindgebonden budget, aanspraak kan maken op de alleenstaande ouderkop en huurtoeslag voor een meerpersoonshuishouden.
5.8
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [kind B] het meest recht doet aan de verdeling van de zorg zoals die nu middels de huidige zorgregeling plaatsvindt. De ouders dragen thans beiden de zorg en de verantwoordelijkheid voor de kinderen. Wanneer één van de kinderen bij de man wordt ingeschreven wordt hij ook financieel in staat gesteld om die zorg te kunnen dragen. Het hof begrijpt de zorgen van de vrouw dat de man als gevolg van zijn persoonlijke problematiek moeite heeft in de communicatie waardoor de afhandeling van financiële verplichtingen moeizamer zou kunnen verlopen. Maar gelet op het financiële voordeel dat toewijzing van het verzoek oplevert, is het hof, ondanks de zorgen van de vrouw, van oordeel dat dit voordeel in het belang van de kinderen is. Het hof zal het verzoek van de man de hoofverblijfplaats van [kind B] bij hem te bepalen toewijzen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de man zich aan zijn toezeggingen houdt en dat hij de verblijfsoverstijgende kosten van [kind B] op zich zal nemen en de vrouw het maandelijkse verschil als gevolg van deze wijziging zal betalen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de hoofdverblijfplaats van [kind B] en bepaalt dat zij met ingang van heden haar hoofdverblijfplaats bij de man heeft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. D. Kingma en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 29 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.