In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind B]. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [kind B] bij hem te bepalen, terwijl de vrouw, verweerster in hoger beroep, de bestreden beschikking wilde bekrachtigen. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen en hebben eerder een ouderschapsplan ondertekend waarin de hoofdverblijfplaats bij de vrouw is vastgesteld. De man heeft aangevoerd dat hij als gelijkwaardig ouder gezien wil worden en dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats hem financieel voordeel zou opleveren, wat hij zou aanwenden voor de kinderen.
De vrouw heeft zich verzet tegen de wijziging, onder andere vanwege de persoonlijke problematiek van de man, waaronder het syndroom van Asperger, ADHD en PTSS. De vrouw vreest dat de man het verzoek enkel uit financieel oogpunt doet en dat dit niet in het belang van de kinderen is. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de raad adviseerde om de huidige situatie te behouden.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [kind B] het meest recht doet aan de huidige zorgverdeling. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [kind B] bij de man komt, met de overweging dat dit financieel voordeel oplevert voor de man en dat hij in staat is om de zorg voor het kind te dragen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.