ECLI:NL:GHAMS:2019:3940

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
23-000333-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Alkmaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, waarbij hij op 24 september 2017 in Alkmaar zijn levensgezel met een mes in het bovenbeen heeft gestoken en/of een mes in de richting van haar bovenbeen heeft gegooid. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat er een alternatief scenario is voor het ontstaan van de verwondingen van de aangeefster, maar het hof achtte dit niet aannemelijk. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster bevestigd en oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden is ook opgelegd, gezien de ernst van het feit en het risico op herhaling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000333-19
datum uitspraak: 4 november 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-128023-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 24 september 2017 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde] een of meermalen met een mes in het bovenbeen heeft gestoken en/of een mes in (de richting van) het bovenbeen van [benadeelde] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 september 2017 te Alkmaar zijn levensgezel, [benadeelde], heeft mishandeld door die [benadeelde] een of meermalen met een mes in het bovenbeen te steken en/of een mes in (de richting van) het bovenbeen te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen en beslissing op voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken. Daartoe heeft hij – kort gezegd – onder meer aangevoerd dat sprake is van een alternatief scenario voor het ontstaan van het letsel, inhoudende dat de aangeefster de snijverwondingen heeft opgelopen tijdens een gepassioneerde vrijpartij op het aanrecht. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de verklaring van de aangeefster dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu deze onvoldoende betrouwbaar is omdat de aangeefster niet consistent heeft verklaard. Daarnaast is ze bekend met automutilatie. Met het wegvallen van de verklaring van de aangeefster wordt niet voldaan aan het bewijsminimum. Bovendien kan het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op zwaar lichamelijk letsel niet worden vastgesteld, aldus de raadsman.
Voor het geval het hof er van uit mocht gaan dat de verdachte met een mes heeft gegooid, heeft de raadsman verzocht een deskundige te benoemen die kan vaststellen hoe ver het mes in het been dient te zitten om te voorkomen dat het mes er vanzelf uitvalt. Het is noodzakelijk deze vraag te beantwoorden om tot een bewezenverklaring van opzet op zwaar lichamelijk letsel te kunnen komen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De aangeefster [benadeelde] (hierna: [benadeelde]) heeft zich op 24 september 2017 onder medische behandeling gesteld. Zij had twee wijkende snijwonden in haar bovenbeen aan de achterzijde, die flink bloedden. De ene wond is gesloten met 5 hechtingen en de andere wond met 3 hechtingen. Dezelfde dag is bij de politie een melding binnengekomen en zijn verbalisanten naar de woning gegaan, waar de verdachte en [benadeelde] zich bevonden. [benadeelde] deed de deur open en volgens de verbalisanten was zij zichtbaar in paniek. Nadat zij de voordeur had geopend vroeg [benadeelde] aan de verbalisanten wie gebeld had, deed haar wijsvinger voor haar lippen en wees in paniek en angst omhoog, kennelijk om de verdachte aan te duiden die zich bovenaan de trap bevond. [benadeelde] maakte met haar hand een vuist en maakte ‘stekende’ bewegingen. Ondertussen was [benadeelde] de keuken ingelopen, waar ze een mes aanwees en stekende bewegingen voordeed. [benadeelde] liet de achterkant van haar benen zien en de verbalisanten zagen op haar rechterbeen net onder de bil een drietal witte pleisters. [benadeelde] heeft aangifte gedaan en verklaard dat zij door de verdachte stevig is geprikt met een mes in haar rechterbeen, dat de verdachte van een meter afstand het mes in haar richting heeft gegooid, dat zij voelde dat het mes in haar bovenbeen terecht kwam, net onder haar bil, en dat zij een scherpe pijn voelde.
Alternatief scenario
Het door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario voor het ontstaan van het letsel is niet aannemelijk geworden. Daarbij is met name van belang dat er sprake is van twee wijkende snijwonden die middels meerdere hechtingen gesloten moesten worden. Het hof acht het volstrekt onaannemelijk dat dergelijke verwondingen zijn ontstaan doordat [benadeelde] tijdens seks met de verdachte door hem op het aanrecht is getild en toen – zo begrijpt het hof verdachtes scenario – op een mes is gaan zitten.
Betrouwbaarheid verklaring [benadeelde]
heeft op 24 september 2017 aangifte gedaan. Zij heeft deze aangifte op 10 oktober 2017 “ingetrokken”, daarbij het alternatieve scenario van de verdachte bevestigd en tevens verklaard dat ze echt bang was en daarom de politie had gebeld. Enige tijd later, maar nog vóór de terechtzitting in eerste aanleg, heeft zij verklaard dat zij uit angst voor de verdachte de aangifte had ingetrokken. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van [benadeelde] en de geloofwaardigheid van haar aangifte. De suggestie van de raadsman, dat [benadeelde] bij zichzelf de verwondingen zou hebben aangebracht vindt, anders dan de verklaring van de verdachte, geen enkele steun in het dossier. Voor zover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat [benadeelde] ambtshalve gehoord zou moeten worden om de betrouwbaarheid van haar verklaring te kunnen toetsen, is dat naar het oordeel van het hof, gezien het bovenstaande, niet nodig. Het e-mailbericht van [benadeelde] aan de raadsman van de verdachte, dat de raadsman als bijlage aan zijn pleitnota heeft gehecht, brengt in dat oordeel geen verandering,
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
De verdachte heeft [benadeelde] met een mes verwond, onder meer door het mes in haar richting te gooien. Het mes is in de achterzijde van haar rechter bovenbeen, net onder een bil, terechtgekomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenbeen een slagader, pezen en spieren bevinden. Deze kunnen worden doorgesneden of beschadigd, hetgeen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. Gezien vorenstaande levert verdachtes handelen een poging tot zware mishandeling op.
Voorwaardelijk verzoek
Gelet op de onderbouwing die aan het verzoek ten grondslag is gelegd, het belang van het gevraagde onderzoek in het licht van het overige bewijsmateriaal en het moment in het strafproces waarop dit verzoek is gedaan, acht het hof het benoemen van een deskundige om het door de raadsman verlangde onderzoek te verrichten, niet noodzakelijk. Het hof acht zich voldoende voorgelicht en wijst het verzoek af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 september 2017 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde] met een mes in het bovenbeen heeft gestoken en een mes in de richting van het bovenbeen van [benadeelde] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en heeft daaraan algemene en bijzondere voorwaarden verbonden. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met uitzondering van het contactverbod als bijzondere voorwaarde.
De raadsman heeft (subsidiair) verzocht de verdachte een taakstraf, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf onder algemene en bijzondere voorwaarden op te leggen, waarbij geen bezwaar bestaat tegen dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden. De deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, is niet passend nu de verdachte aan zijn problemen heeft gewerkt en meewerkt aan het toezicht van de reclassering. Daarnaast heeft verdachte de zorg voor zijn dochter. De raadsman heeft verzocht wat betreft de strafmodaliteit acht te slaan op het over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 30 september 2019.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de poging tot zware mishandeling van zijn toenmalige partner door haar met een mes te steken en een mes in richting van haar been te gooien. Daardoor heeft het slachtoffer twee snijverwondingen in haar been opgelopen die zodanig ernstig waren, dat die gehecht moesten worden in het ziekenhuis. Aldus heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat door toedoen van de verdachte pijn heeft geleden en letsel heeft opgelopen. Daarbij komt dat haar dit is aangedaan door haar partner, bij wie zij zich bij uitstek veilig had moeten kunnen voelen. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 oktober 2019 is hij eerder, zij het langere tijd geleden, onherroepelijk veroordeeld ter zake van huiselijk geweld tot een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Het hof heeft kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 30 september 2019 en van hetgeen mevrouw D. Holthuijsen, toezichthouder Reclassering Nederland, ter terechtzitting naar voren heeft gebracht. De verdachte meldt zich wekelijks bij de toezichthouder en hij houdt zich aan de afspraken. Bovendien geeft hij een inkijk in zijn leven en stelt zich begeleidbaar op. De reclassering adviseert, gelet op de persoonlijke ontwikkeling en met oog op de zorg die de verdachte voor zijn dochter draagt, een taakstraf op te leggen.
Het hof is van oordeel, gelet op de ernst van het feit en mede gelet op voormeld uittreksel uit de Justitiële Documentatie, dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf en zal daarom, wat betreft de oplegging van straf, voorbij gaan aan het reclasseringsadvies. Daarbij heeft het hof tevens gelet op de omstandigheid dat de beperking van artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het hof zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken. Het hof zal hieraan (nagenoeg) dezelfde bijzondere voorwaarden verbinden als in eerste aanleg zijn opgelegd.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
Het hof zal – conform de eis van de advocaat-generaal – de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. De verdediging heeft ter terechtzitting daarmee ingestemd. Daartoe overweegt het hof dat de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden noodzakelijk is, gelet op de omstandigheid dat het bewezen verklaarde misdrijf is gericht tegen en gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, terwijl er, mede gelet op eerdere veroordelingen in de geweldssfeer, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat contact tussen de verdachte en het slachtoffer onvermijdelijk zal zijn nu zij samen een dochter hebben. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of:
  • de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken;
  • geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
  • zich binnen drie werkdagen na onherroepelijk worden van dit arrest zal melden bij Reclassering Nederland op het adres: Drechterwaard 102, 1824 DX te Alkmaar. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zal meewerken aan verdiepingsdiagnostiek, uitgevoerd door Fivoor, De Waag, GGZ NHN of een soortgelijke instelling. Dit houdt in dat hij naar de afspraken gaat en meewerkt aan onderzoek;
  • zich ambulant zal laten behandelen door De Waag, GGZ NHN of een soortgelijke zorginstelling, nader te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzing die de
zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 november 2019.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]
.