In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2019 een tussenarrest gewezen in een hoger beroep betreffende een huurovereenkomst. De appellant, eigenaar van een eenmanszaak, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter, die had geoordeeld dat de geïntimeerde, een advocaat, voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van de huurovereenkomst, ondanks het ontbreken van het originele document. De appellant betwistte de huurovereenkomst en stelde dat de bedragen die hij aan de geïntimeerde had betaald, geen leningen waren, maar schenkingen. Het hof oordeelde dat de appellant een rechtmatig belang had bij het alsnog deponeren van de originele huurovereenkomst, en heeft de geïntimeerde opgedragen dit binnen twee weken te doen. Het hof hield verdere beslissingen aan tot het depot had plaatsgevonden. De zaak betreft een civielrechtelijk geschil over huur en bewijsvoering, waarbij de partijen in hoger beroep hun stellingen hebben gepresenteerd en bewijs hebben aangeboden. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor een akte uitlating depot aan de zijde van de appellant, waarna de geïntimeerde de gelegenheid krijgt om te reageren.