ECLI:NL:GHAMS:2019:3896

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
200.253.073/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake huurovereenkomst en bewijslevering in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2019 een tussenarrest gewezen in een hoger beroep betreffende een huurovereenkomst. De appellant, eigenaar van een eenmanszaak, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter, die had geoordeeld dat de geïntimeerde, een advocaat, voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van de huurovereenkomst, ondanks het ontbreken van het originele document. De appellant betwistte de huurovereenkomst en stelde dat de bedragen die hij aan de geïntimeerde had betaald, geen leningen waren, maar schenkingen. Het hof oordeelde dat de appellant een rechtmatig belang had bij het alsnog deponeren van de originele huurovereenkomst, en heeft de geïntimeerde opgedragen dit binnen twee weken te doen. Het hof hield verdere beslissingen aan tot het depot had plaatsgevonden. De zaak betreft een civielrechtelijk geschil over huur en bewijsvoering, waarbij de partijen in hoger beroep hun stellingen hebben gepresenteerd en bewijs hebben aangeboden. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor een akte uitlating depot aan de zijde van de appellant, waarna de geïntimeerde de gelegenheid krijgt om te reageren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.253.073/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6015310 CV EXPL 17-12256
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 oktober 2019
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. S. Besli te Ede,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. G.P. Dayala te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 28 december 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 28 september 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende vordering ex artikel 843a Rv, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in het incident gevorderd dat [geïntimeerde] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per dag tot een maximum van € 100.000,=, zal worden bevolen binnen drie dagen na betekening van het te wijzen arrest aan [appellant] inzage te geven in de originele schriftelijke huurovereenkomst, al dan niet door deponering daarvan ter griffie van het hof. In de hoofdzaak heeft [appellant] geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met beslissing, uitvoerbaar bij voorraad, over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in het incident geconcludeerd tot afwijzing van de vordering en in de hoofdzaak tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 29 september 2017 (hierna: het tussenvonnis) onder 1.1 tot en met 1.5 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Die feiten zijn de volgende.
2.1
[geïntimeerde] is advocaat en voert praktijk in Amsterdam in een bedrijfsruimte aan [adres] .
2.2
Tussen partijen heeft een affectieve relatie bestaan.
2.3
[appellant] is sinds 26 juli 2013 eigenaar van een door hem opgerichte eenmanszaak Atlasnomad, een reisbureau.
2.4
In het uittreksel uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel is vermeld dat in de periode van 13 november 2013 tot 1 januari 2016 het bezoekadres van Atlasnomad was het adres [adres]
2.5
Bij brief van 30 december 2016 heeft de incassogemachtigde van [geïntimeerde] [appellant] gesommeerd binnen veertien dagen een bedrag van € 60.682,79 te voldoen.

3.Beoordeling

3.1
In dit geding vordert [geïntimeerde] betaling van een bedrag van € 60.682,79, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Aan deze vordering legt [geïntimeerde] het volgende ten grondslag. [appellant] heeft in de periode van 1 november 2013 tot en met 30 juni 2016 van [geïntimeerde] een bedrijfsruimte gehuurd op de benedenverdieping van de ruimte aan de [adres] , voor een all in prijs van € 1.250,= exclusief btw per maand. Van de verschuldigde huur is € 47.700,=, vermeerderd met btw, achterstallig, zijnde 32 maandtermijnen minus een op 1 september 2015 door [appellant] betaald bedrag van € 700,=. Voorts heeft [geïntimeerde] op zeven data in 2014 aan [appellant] geldbedragen geleend tot een totaal van € 12.982,79, waarvan zij thans terugbetaling vordert.
Ten bewijze van haar stellingen heeft [geïntimeerde] bij de inleidende dagvaarding overgelegd, onder meer, een afschrift van een huurovereenkomst, gedateerd op 1 november 2013 en voorzien van de handtekeningen van partijen alsmede bankafschriften waaruit de gestelde betalingen blijken.
3.2
[appellant] heeft betwist enig bedrag aan [geïntimeerde] verschuldigd te zijn. Hij ontkent met [geïntimeerde] een huurovereenkomst te hebben gesloten en bestrijdt de echtheid van de overgelegde huurovereenkomst. De zeven door [geïntimeerde] in 2014 gedane betalingen betroffen volgens hem geen leningen, maar schenkingen, zoals partijen die elkaar volgens hem tijdens hun relatie over en weer deden.
3.3
Bij het tussenvonnis heeft de kantonrechter [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van het bestaan van de door haar gestelde huurovereenkomst en geldlening. Vervolgens heeft de kantonrechter op 25 januari 2018 en 17 april 2018 getuigen gehoord. In het proces-verbaal van laatstgenoemde zitting heeft de kantonrechter [geïntimeerde] opgedragen de originele huurovereenkomst te deponeren. Dit depot heeft niet plaatsgevonden. Partijen hebben conclusies na enquête genomen, waarna de kantonrechter bij het eindvonnis heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] het gevraagde bewijs had geleverd en de vorderingen integraal heeft toegewezen.
3.4
Met zijn eerste grief voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte het bewijs van het bestaan van de huurovereenkomst geleverd heeft geacht, ondanks het achterwege blijven van het door de kantonrechter gevraagde depot van het origineel van de schriftelijke huurovereenkomst. Met zijn incidentele vordering wenst [appellant] te bereiken dat hij alsnog inzage krijgt in dat origineel. Hij meent dat zijn handtekening door [geïntimeerde] met behulp van knip- en plakwerk onder de tekst van de huurovereenkomst is geplaatst.
3.5
Het feit dat [geïntimeerde] in eerste aanleg ondanks het uitdrukkelijke verzoek/bevel van de kantonrechter de originele huurovereenkomst niet ter griffie heeft gedeponeerd en in hoger beroep over dat origineel zelfs met geen woord meer heeft gerept, roept serieuze vragen op. Het hof is van oordeel dat [appellant] er een aanmerkelijk en rechtmatig belang bij heeft dat dat depot alsnog plaatsvindt, voordat het hof enige verdere beslissing neemt. Er bestaat vooralsnog echter onvoldoende aanleiding het bevel te versterken met de gevorderde dwangsom. Na deponering van het stuk ter griffie kan [appellant] dat aldaar inzien en zich daarover vervolgens bij akte uitlaten, waarna [geïntimeerde] een antwoordakte kan nemen.
3.6
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
in het incident:
beveelt [geïntimeerde] binnen twee weken na heden het origineel van de door haar genoemde huurovereenkomst van 1 november 2013 ter griffie van het hof te deponeren;
houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van
7 januari 2020voor een akte uitlating depot aan de zijde van [appellant] , waarna [geïntimeerde] in de gelegenheid zal worden gesteld daarop binnen vier weken te reageren;
houdt iedere (verdere) beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.C.W. Rang en J.M.R. Vastenburg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019.