ECLI:NL:GHAMS:2019:3882

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
23-003301-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake poging tot oplichting met wisseltruc

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot oplichting door middel van een wisseltruc op 17 juli 2018 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het aannemen van een valse naam en het gebruik van listige kunstgrepen om een horecagelegenheid te misleiden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, door een glas whisky te bestellen en te vragen om 45 euro wisselgeld voor een biljet van 50 euro, de barmedewerker in verwarring heeft gebracht. De verdachte werd vrijgesproken van het eerste ten laste gelegde feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij het biljet van 50 euro had teruggepakt. Echter, het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte onder het tweede feit wel als poging tot oplichting konden worden gekwalificeerd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van het eerste feit werd vrijgesproken. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, waarbij de gewiekste wijze van handelen van de verdachte zwaar heeft meegewogen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003301-18
datum uitspraak: 30 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-140875-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1970,
adres: [adres] ).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juli 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, horecagelegenheid [benadeelde 1] en/of een medewerker van die gelegenheid, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag van 45 euro en/of het tenietdoen van de aankoopprijs van een consumptie, door met dat oogmerk - zich in die horecagelegenheid voor te doen als een bonafide, betalende, klant en/of een consumptie te bestellen en/of te nuttigen en/of - (vervolgens) aan die medewerker te kennen te geven dat hij die consumptie wenste af te rekenen (vermeerderd met een fooi) en/of - (vervolgens) die medewerker een biljet van 50 euro te tonen en/of op de bar te leggen en/of - (daarbij) te vragen om 45 euro wisselgeld en/of - (vervolgens) dat biljet terug te pakken en/of - toen die medewerker om dat biljet van 50 euro vroeg te kennen te geven dat hij dat biljet reeds had overhandigd, waardoor die horecagelegenheid [benadeelde 1] en/of die medewerker van die gelegenheid werd(en) bewogen tot de afgifte van dat geldbedrag van 45 euro en/of het tenietdoen van de aankoopprijs van die consumptie;
2.
hij op of omstreeks 17 juli 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, horecagelegenheid [benadeelde 2] en/of een medewerker van die horecagelegenheid te bewegen tot de afgifte van enig goed en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag van 45 euro en/of het tenietdoen van de aankoopprijs van een consumptie, - zich in die horecagelegenheid heeft voorgedaan als een bonafide, betalende, klant en/of een consumptie heeft besteld en/of genuttigd en/of - (vervolgens) aan die medewerker te kennen heeft gegeven dat hij die consumptie wenste af te rekenen (vermeerderd met een fooi) met een biljet van 50 euro en/of - (daarbij) heeft gevraagd om 45 euro wisselgeld en/of - toen die medewerker om dat biljet van 50 euro vroeg te kennen heeft gegeven dat hij die reeds had overhandigd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een beperkter bewezenverklaring komt dan de politierechter en omdat in eerste aanleg niet is beslist op de vordering van de benadeelde partij.

Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde

Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte, zoals onder 1 ten laste is gelegd, het biljet van 50 euro, dat hij tevoorschijn had gehaald, heeft teruggepakt; gelet op de verklaring van de aangeefster [aangeefster] is niet uitgesloten dat dit biljet in haar kassalade is beland. Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de gedragingen van de verdachte niet gekwalificeerd kunnen worden als oplichting.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen wordt vastgesteld dat de verdachte op 17 juli 2018 in de horecagelegenheid
[benadeelde 2]in Amsterdam een glas whisky heeft besteld. Nadat hij zijn consumptie had genuttigd, gaf hij aan een barmedewerker te kennen dat hij wenste af te rekenen en met een biljet van 50 euro. Hij vroeg de medewerker daarbij om 45 euro wisselgeld, zodat hij hem één euro fooi kon geven. De medewerker haalde vervolgens 45 euro wisselgeld uit de kassalade en stond op het punt dit aan de verdachte te geven. De verdachte gaf hem daarop een munt van één euro. De medewerker, die ervaring had met wisseltrucs, wees de verdachte erop dat deze hem het biljet van 50 euro nog niet had gegeven. De verdachte stelde het biljet reeds overhandigd te hebben. Doordat de medewerker volhield dat hij nog geen biljet had ontvangen, pakte de verdachte uiteindelijk zijn portemonnee en gaf de medewerker alsnog een biljet van 50 euro.
Het hof is van oordeel dat de verdachte, door het doen van een bestelling voor een relatief gering bedrag, aan te kondigen dat hij met een biljet van 50 euro zou gaan betalen, de barmedewerker een fooi van één euro in het vooruitzicht te stellen, hem een munt van één euro te geven en hem in strijd met de waarheid zeggen dat hij de medewerker reeds een biljet van 50 euro had overhandigd, heeft gepoogd de medewerker in de onjuiste veronderstelling te laten verkeren dat de verdachte het biljet van 50 euro reeds aan hem had overhandigd en aanspraak kon maken op 45 euro wisselgeld. Het hof merkt dit samenstel van gedragingen aan als een listige kunstgreep aan die barmedewerker bijna tot afgifte van een geldbedrag 45 euro had bewogen en die dus een poging tot oplichting opleveren. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 juli 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een listige kunstgreep een medewerker van horecagelegenheid
[benadeelde 2]te bewegen tot de afgifte van 45 euro en het tenietdoen van de aankoopprijs van een consumptie, in die horecagelegenheid een consumptie heeft besteld en genuttigd en aan die medewerker te kennen heeft gegeven dat hij die consumptie wenste af te rekenen (vermeerderd met een fooi) met een biljet van 50 euro en heeft gevraagd om 45 euro wisselgeld, toen die medewerker om dat biljet van 50 euro vroeg, te kennen heeft gegeven dat hij die reeds had overhandigd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van dezelfde feiten zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting. Hij heeft daarbij geprobeerd een barmedewerker van een horecagelegenheid met een wisseltruc zo ver te krijgen hem – in de vorm van wisselgeld – geld afhandig te maken, naast het bedrag van een genoten consumptie. Het is enkel aan de oplettendheid van de medewerker te danken dat de verdachte er niet met een niet aan hem toebehorend geldbedrag vandoor is gegaan. De verdachte heeft er aldus blijk van gegeven lak te hebben aan het eigendomsrecht van anderen en heeft het vertrouwen dat horecapersoneel in hun klanten moeten kunnen stellen beschaamd. Gelet op dit laatste en de gewiekste wijze waarop de verdachte tewerk is gegaan is het hof, alles afwegende, van oordeel dat enkel een vrijheidsbenemende straf van tien dagen in onderhavige zaak passend en geboden kan worden geacht. Bijzondere omstandigheden die een andere of lagere straf rechtvaardigen zijn gesteld noch aannemelijk geworden. De op te leggen straf is lager dan door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. De politierechter heeft abusievelijk geen beslissing op die vordering genomen; in hoger beroep zal het hof alsnog een dergelijke beslissing geven. Aangezien de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) dagen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. H.A. van Eijk en mr. J.M.R. Vastenburg, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 oktober 2019.
mr. J.M.R. Vastenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]