In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1984, was aangeklaagd voor het opzettelijk handelen in strijd met het verbod van de Opiumwet, specifiek voor het voorhanden hebben van MDMA en cocaïne. De tenlastelegging betrof het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van deze middelen op of omstreeks 10 februari 2019 in Amsterdam. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 14 oktober 2019 en het onderzoek in eerste aanleg.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk 3,17 gram MDMA en 0,05 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Het eerdere vonnis van de politierechter is vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring is gekomen. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Het hof heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, maar het hof heeft in hoger beroep een taakstraf van 24 uur opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het hof heeft daarbij ook de persoonlijke situatie van de verdachte in overweging genomen, waaronder het feit dat hij onder bewind staat. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.