In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Griekenland in 1981, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA op 24 mei 2018 in Amsterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaar. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad 2 tabletten en 3,99 gram MDMA, wat valt onder de Opiumwet. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden. De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft geoordeeld dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, een geldboete van € 750,00 rechtvaardigen. Daarnaast is er een vervangende hechtenis van vijftien dagen opgelegd bij gebreke van betaling.
Het hof heeft de op te leggen straf gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak benadrukt de gevaren van harddrugs voor de volksgezondheid en de impact op de samenleving. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij mr. H.A. van Eijk niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.