ECLI:NL:GHAMS:2019:3834
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake geldleningsovereenkomst en bewijsvoering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een geschil over de hoogte van een geleend bedrag in het kader van een geldleningsovereenkomst. De appellante, vertegenwoordigd door mr. P. Salim, heeft in eerste aanleg verloren en is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat de door de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J. du Bois, overgelegde geldleningsovereenkomst dwingende bewijskracht heeft op basis van artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellante heeft de echtheid van de overeenkomst betwist, maar het hof oordeelt dat zij dit onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof verwijst naar eerdere processtukken en de akte van depot waarin de originele overeenkomst is gedeponeerd. De appellante heeft in de procedure wisselende bedragen genoemd die zij zou hebben geleend, maar heeft deze stellingen niet concreet onderbouwd. Het hof concludeert dat de appellante het bedrag van € 46.320,- niet voldoende heeft betwist en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De appellante wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.