ECLI:NL:GHAMS:2019:3762

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
23-000140-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld in sadomasochistische context met gebruik van harddrugs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1959 in Duitsland, werd beschuldigd van dood door schuld en het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, waaronder metamfetamine en MDMA. De zaak betreft een fatale gebeurtenis die plaatsvond op 15 december 2015, waarbij de verdachte en het slachtoffer betrokken waren in een sadomasochistische seksuele context, waarbij drugs werden gebruikt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt door aanmerkelijk onvoorzichtig te handelen. De verdachte had de methamfetamine aan het slachtoffer toegediend en hem vastgebonden in een latexpak, terwijl hij seksuele handelingen verrichtte. Het hof concludeerde dat de verdachte niet de intentie had om het slachtoffer te doden, maar dat zijn handelen wel degelijk heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De verdachte werd vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar werd wel schuldig bevonden aan de meer subsidiair tenlastegelegde feiten. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, maar het hof verhoogde de straf naar negen maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels afgewezen, omdat de schadevergoeding voor affectieschade niet kon worden toegewezen, gezien de wetgeving die van toepassing was op het moment van de feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000140-17
datum uitspraak: 18 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-665635-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 2] (Duitsland) op [geboortedatum] 1959,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 april 2018, 23 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op 15 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet:
- één of meerdere stof(fen)/middel(en), waaronder XTC en/of metamfetamine en/of MDMA en/of amfetamine en/of ketamine en/of andere middelen en/of (een) spuit(en) en/of (een) naald(en) aangeschaft en/of
- éénmaal of meermalen een hoeveelheid van dat/die stof(fen)/middel(en) aan die [slachtoffer] aangeboden en/of samen gebruikt en/of in het lichaam van die [slachtoffer] gespoten, in ieder geval op enige wijze aan die [slachtoffer] toegediend en/of
- die [slachtoffer] vastgebonden in een latex pak op een bank aan zijn armen en/of benen en/of hals/nek en/of middel, waardoor [slachtoffer] in een positie terecht kwam waarbij zijn hoofd langdurig naar beneden was gericht en/of
- urenlange intensieve sexuele handelingen verricht bij die [slachtoffer] en/of
- diverse SM technieken bij die [slachtoffer] toegepast,
waardoor de lichaamstemperatuur van die [slachtoffer] langdurig is gestegen boven de normale lichaamstemperatuur van 37 graden Celcius
en/of in combinatie met het gebruik van de genoemde middelen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 15 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk:
- één of meerdere stof(fen)/middel(en), waaronder XTC en/of metamfetamine en/of MDMA en/of amfetamine en/of ketamine en/of andere middelen en/of (een) spuit(en) en/of (een) naald(en) aan te schaffen en/of
- éénmaal of meermalen een hoeveelheid van dat/die stof(fen)/middel(en) aan die [slachtoffer] aan te bieden en/of samen te gebruiken en/of in het lichaam van die [slachtoffer] te spuiten, in ieder geval op enige wijze aan die [slachtoffer] toe te dienen en/of
- die [slachtoffer] vast te binden in een latex pak op een bank aan zijn armen en/of benen en/of hals/nek en/of middel, waardoor [slachtoffer] in een positie terecht kwam waarbij zijn hoofd langdurig naar beneden was gericht en/of
- urenlange intensieve sexuele handelingen te verrichten bij die [slachtoffer] en/of
- diverse SM technieken bij die [slachtoffer] toe te passen,
waardoor de lichaamstemperatuur van die [slachtoffer] langdurig is gestegen boven de normale lichaamstemperatuur van 37 graden Celcius
en/of in combinatie met het gebruik van de genoemde middelen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
1. meer subsidiair
hij op 15 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend:
- één of meerdere stof(fen)/middel(en), waaronder XTC en/of metamfetamine en/of MDMA en/of amfetamine en/of ketamine en/of andere middelen en/of (een) spuit(en) en/of (een) naald(en) heeft aangeschaft en/of
- éénmaal of meermalen een hoeveelheid van dat/die stof(fen)/middel(en) aan die [slachtoffer] heeft aangeboden en/of samen hebben gebruikt en/of in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gespoten, in ieder geval op enige wijze aan die [slachtoffer] heeft toegediend en/of
- die [slachtoffer] heeft vastgebonden in een latex pak op een bank aan zijn armen en/of benen en/of hals/nek en/of middel, waardoor [slachtoffer] in een positie terecht kwam waarbij zijn hoofd langdurig naar beneden was gericht en/of
- urenlange intensieve sexuele handelingen heeft verricht bij die [slachtoffer] en/of
- diverse SM technieken bij die [slachtoffer] heeft toegepast,
waardoor de lichaamstemperatuur van die [slachtoffer] langdurig is gestegen boven de normale lichaamstemperatuur van 37 graden Celcius
en/of in combinatie met het gebruik van de genoemde middelen, het aan zijn, verdachtes schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
2.
hij op of omstreeks 15 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 8,19 gram metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine en/of (ongeveer) 48 tabletten MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of (ongeveer) 5 tabletten 2C-B, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde

Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Het procesdossier bevat geen solide aanknopingspunten voor de aanname dat de verdachte de bedoeling heeft gehad [slachtoffer] te doden of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, noch dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen de dood van [slachtoffer] zou intreden, of dat deze hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.

Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde, omdat het handelen van de verdachte niet een zodanig onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht dat de dood van [slachtoffer] aan zijn schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is te wijten. Daarbij is niet duidelijk wanneer, waaraan en waardoor [slachtoffer] is overleden.
Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 307 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en afhankelijk is van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep stelt het hof het volgende vast.
Feiten en omstandigheden: handelingen verdachte en toestand [slachtoffer]
De verdachte en [slachtoffer] bedreven in de avond/nacht van 14 op 15 december 2015 urenlang sadomasochistische seks in de SM-kamer in woning van de verdachte. De verdachte fungeerde als “top” en [slachtoffer] als “bottom”. Zij gebruikten daarbij methamfetamine door deze harddrug te injecteren (“slammen”) door middel van door de verdachte aangeschafte spuiten en naalden. De verdachte had de methamfetamine in huis en heeft deze aan [slachtoffer] verstrekt. [slachtoffer] diende zichzelf de eerste injectie van 200 milligram toe en de verdachte heeft hem in de loop van de nacht de volgende twee injecties met eenzelfde hoeveelheid toegediend. De verdachte heeft zichzelf ook drie injecties van 200 milligram toegediend.
De verdachte beschikte in zijn SM-kamer over camera’s om beelden te kunnen maken van de seksuele handelingen. De tijdsaanduiding op de camerabeelden loopt niet gelijk met de feitelijke tijd.
Op enig moment (aangeduid op de ongecorrigeerde camerabeelden als 01:37 uur) nam [slachtoffer] plaats op een zogenoemde
fuckbench. [slachtoffer] droeg een latexpak dat zijn lichaam geheel bedekte, met uitzondering van zijn hoofd, handen, voeten en het anogenitaal gebied. [slachtoffer] lag in een houding licht voorover hellend op de buik, met het hoofd naar beneden. De verdachte fixeerde hem met behulp van riemen op tien punten, onder meer aan de onder- en bovenbenen, buik, hals/nek en onderarmen. De verdachte verrichtte seksuele handelingen bij hem, bestaande uit anale penetratie met zijn penis en voorwerpen. Na enige tijd ontstonden trillingen/trekkingen aan de armen en billen van [slachtoffer]. Zijn armen leken even slap omlaag te vallen. Door de anale penetratie bewoog het gefixeerde lichaam van [slachtoffer] op de
fuckbenchherhaaldelijk met kracht naar voren.
Iets later bewogen de ledematen van [slachtoffer] schokkerig. De verdachte injecteerde hem in de rechter bil, naar zijn zeggen met een halve milliliter ketamine, omdat dit de anus ontspant. Hij bracht een honkbalknuppel in de anus van [slachtoffer] en manipuleerde deze. Zeer kort daarna ontstond trillen en onrust bij [slachtoffer], die daarop probeerde met zijn vrije rechterhand zijn linkerpols los te maken. [slachtoffer] leek paniekerig. De verdachte gaf een klap op elke bil van [slachtoffer]. Terwijl [slachtoffer] zijn armen heftig heen en weer bewoog, ging de anale penetratie door, ook nadat [slachtoffer] trekkingen aan de armen vertoonde.
Zeer kort daarna (aangeduid op de ongecorrigeerde camerabeelden als 02.49 uur) leek [slachtoffer] bewegingsloos te zijn, waarna de verdachte de band bij diens hals/nek losmaakte en doorging met anale penetratie. [slachtoffer] bleef in dezelfde positie. Een minuut later gaf [slachtoffer] geen zichtbare reactie op een klap op elke bil van de verdachte met de hand/zweep. Uit een geneeskundige verklaring van 16 december 2015 blijkt dat [slachtoffer] op 15 december 2015 een niet natuurlijke dood is gestorven.
Doodsoorzaak [slachtoffer]
De NFI deskundige dr. [naam 1] heeft bij de rechter-commissaris op 23 mei 2016 verklaard dat de hoeveelheid methamfetamine in het onderhavige geval zodanig hoog was dat dit het overlijden van [slachtoffer] kan verklaren, zelfs als er niets anders zou zijn toegediend.
De deskundigen [naam 2], forensisch arts NFI, en [naam 3], forensisch patholoog NFI
hebben in hun rapport van 6 december 2018 over de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] het volgende opgemerkt.
- Vanwege de aanwezigheid van een riem ter hoogte van de (boven)buik en een riem ter hoogte van de nek/hals (met mogelijke omsnoerende werking daarvan door krachtig voorwaarts geduwd worden van het slachtoffer door anale penetraties met de penis van de verdachte), in combinatie met de langdurig licht voorover hellende positie, dient de mogelijkheid van luchtwegbelemmering en ademhalingsbelemmering met als gevolg mechanische asfyxie (verstikkingsverschijnselen) overwogen te worden.
- Bovendien kan door omsnoerende, mogelijk deels stomp botsende, geweldsinwerking op het niveau van de hals drukuitoefening op de (slag)aders in de hals zijn ontstaan, waardoor hartritmestoornissen en/of zuurstofgebrek kunnen zijn ontstaan.
- Zowel de hiervoor genoemde mogelijke verstikkingsinvloeden, zuurstofgebrek en/of hartritmestoornissen kunnen hebben geleid tot functiestoornissen van vitale structuren zoals hart en hersenen, algehele weefselschade door zuurstofgebrek, trekkingen, verlaagd bewustzijn, in een reanimatiebehoeftige toestand geraken en uiteindelijk overlijden. Dit alles is mogelijk zonder bij sectie (inclusief microscopisch onderzoek) objectiveerbare afwijkingen.
- Anale penetratie en manipulaties met een honkbalknuppel kunnen worden aangemerkt als een krachtige prikkel voor het autonome zenuwstelsel (vagale prikkel). Dit kan leiden tot bijvoorbeeld hartritmestoornissen.
- De lichaamstemperatuur van het slachtoffer zou een half uur na aanvang van de reanimatie
39,7 ℃ hebben bedragen.
- Het urenlang dragen van een latexpak dat het lichaam grotendeels bedekt en dat nagenoeg geen transpiratievocht zal hebben afgevoerd kan een bijdrage hebben geleverd aan het ontstaan van hyperthermie (verhoogde lichaamstemperatuur). Voorts kan de hoge dosis methamfetamine een oorzaak zijn geweest voor, of een bijdrage geleverd hebben aan de hyperthermie.
- Naar ons oordeel kan een eventuele bijdrage van hyperthermie aan het intreden van de dood niet worden uitgesloten.
De deskundigen concluderen samenvattend dat het overlijden van [slachtoffer] kan worden verklaard door de hierna te noemen toxicologische invloeden sub I en overige omstandigheden sub II afzonderlijk, dan wel in combinatie. Overwegingen die tot deze conclusie hebben geleid luiden als volgt.
Sub I
Met betrekking tot de doodsoorzaak:
De patholoog [naam 4], arts en patholoog NFI, heeft bij gerechtelijke sectie op 18 december 2015 geconcludeerd dat macroscopisch en lichtmicroscopisch geen aanwijsbare of mogelijke doodsoorzaak is gebleken, zoals in het voorlopig sectierapport van dezelfde datum is vermeld.
Bij toxicologisch onderzoek door het NFI zijn verscheidene stoffen aangetoond waarbij de toxicoloog NFI-deskundige dr. [naam 1] in zijn rapport van 11 februari 2016 opmerkt dat de hoge concentratie methamfetamine het overlijden kan verklaren, met als aantekening van de toxicoloog dat op basis van alleen een hoge bloedconcentratie methamfetamine het overlijden niet zonder meer verklaard kan worden.
Sub II
Met betrekking tot de feiten en omstandigheden rond het overlijden: deze waren destijds niet bekend bij het NFI.
- Er kunnen verstikkingsinvloeden en zuurstoftekorten zijn opgetreden door de langdurige voorovergebogen gefixeerde positie van [slachtoffer] en omsnoerende/drukkende effecten op de bovenbuik/middenrif en de hals.
- Voorts kunnen hartritmestoornissen zijn opgetreden door krachtige (vagale) prikkeling van de anus en het laatste deel van de endeldarm als gevolg van een ingebrachte honkbalknuppel en/of hartritmestoornissen door prikkeling van zenuwknopen bij de halsbloedvaten door omsnoerende/drukkende effecten aldaar.
Dit was kort (minuten) vóór het ontstaan van een medische noodsituatie, kort (minuten) na toediening van de (mogelijke ketamine) injectie.
- Hyperthermie kan niet worden vastgesteld bij sectie. Of en zo ja, in welke mate dit een rol heeft gespeeld bij het intreden van de dood kan niet worden bepaald.
De sub II genoemde factoren zijn doorgaans bij sectie niet aantoonbaar. Doorgemaakt zuurstoftekort kan soms wel bij sectie worden aangetoond maar betreft in dat geval een niet-specifieke bevinding.
Het hof is van oordeel dat de conclusies en bevindingen van de deskundigen [naam 2] en [naam 3], opgetekend in het hierboven genoemde rapport van 6 december 2018, deugdelijk zijn onderbouwd. Het hof sluit zich hierbij aan en maakt deze tot de zijne.
De kanttekeningen die de verdediging bij dit rapport heeft geplaatst doen daaraan niet af. De door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat een andere NFI-deskundige, [naam 4], eerder heeft verklaard dat de onder sub II genoemde omstandigheden geen rol van betekenis hebben gespeeld bij het overlijden doet hieraan evenmin af, reeds omdat deze omstandigheden destijds niet bekend waren bij het NFI. Ook overigens kan in hetgeen de verdediging in dit verband heeft aangevoerd geen concreet aanknopingspunt voor een ander oordeel worden gevonden.
Heeft de verdachte schuld aan de dood van [slachtoffer]?
Op grond van het voorgaande gaat het hof ervan uit dat [slachtoffer] is overleden door toxicologische invloeden en/of een samenstel van verstikkingsinvloeden, zuurstoftekort, hartritmestoornissen en mogelijk ook hypothermie.
Het hof stelt op basis van het voorgaande, bezien in samenhang met de overige te bezigen bewijsmiddelen, vast dat het de gedragingen van de verdachte waren die tot de hiervoor omschreven gezondheidseffecten leidden waaraan [slachtoffer] uiteindelijk is overleden. Er is dus een causaal verband tussen de gedragingen van de verdachte en het overlijden van [slachtoffer].
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of deze gedragingen van de verdachte schuld opleveren in de zin van de op artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht toegespitste tenlastelegging.
Het hof overweegt in dit verband het volgende.
De verdachte heeft, terwijl hij uit eigen ervaring bekend was met de werking van methamfetamine, deze stof aan [slachtoffer] verstrekt/toegediend. Methamfetamine is een op lijst I van de Opiumwet opgenomen harddrug waarvan het zelfs voor personen die geen medische achtergrond hebben duidelijk moet zijn dat het gebruik gezondheidsrisico’s met zich brengt, juist ook wanneer sprake is van toediening van hoge hoeveelheden door middel van een injectie, zoals in het onderhavige geval. De verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde arts en dan geldt des te meer dat hij kan worden geacht bekend te zijn met de risico’s van genoemd gebruik van grote hoeveelheden van deze harddrug en had hij alert moeten zijn op elke verandering in de gezondheidstoestand van [slachtoffer] en daarop adequaat moeten reageren. De verdachte heeft geen blijk gegeven van een dergelijke alertheid.
[slachtoffer] was onder invloed van methamfetamine en de verdachte eveneens. [slachtoffer] droeg een door de verdachte verstrekt latex pak en was in een licht voorover hellende positie op een fuckbench vastgesnoerd, zodat hij zich in een uiterst kwetsbare positie bevond. Terwijl [slachtoffer] gefixeerd was, verrichtte de verdachte seksuele handelingen bij hem en is daarmee doorgegaan ook nadat [slachtoffer] trekkingen aan de armen en billen vertoonde en zijn armen even slap omlaag leken te vallen. Zelfs nadat alle ledematen schokkerig bewogen, ging de verdachte door met het verrichten van actieve seksuele handelingen op [slachtoffer] die deze passief onderging. Hij bracht een honkbalknuppel in diens anus en manipuleerde daarmee. Door zo te handelen negeerde de verdachte de zorgwekkende fysieke signalen die [slachtoffer] afgaf en verwaarloosde hij de zorgplicht die hij, zeker als arts, had voor het vastgebonden slachtoffer. Ook nadat het slachtoffer bewegingloos leek, ging de verdachte door met anale penetratie en staakte deze niet om, op welke wijze dan ook, zijn handelen adequaat af te stemmen op hetgeen hij onmiskenbaar had kunnen en ook moeten waarnemen met betrekking tot de alarmerende (gezondheids)toestand van [slachtoffer].
Pas later, op het moment waarop de verdachte bemerkte dat [slachtoffer] niet op pijnprikkels reageerde, heeft hij hem losgemaakt en zijn pols en hals gevoeld en uiteindelijk medische hulp ingeroepen. Deze hulp kwam te laat.
Anders dan de raadsvrouw, komt het hof op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de verdachte
aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, waardoor het aan zijn schuld te wijten was dat [slachtoffer] letsel heeft bekomen waaraan hij is overleden. Daaraan doet niet af dat de seks vrijwillig was, noch de omstandigheden die de raadsvrouw heeft aangevoerd, kortgezegd: dat het bestaan van chemseks in de scene gebruikelijker is geworden, dat de verdachte en [slachtoffer] beiden dezelfde hoge hoeveelheid methamfetamine hebben geslamd, waarbij verdachte niet is overleden. Ook overigens kan in hetgeen zijdens de verdachte is aangevoerd geen aanknopingspunt voor een ander oordeel worden gevonden.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, spreekt het hof de verdachte vrij van het bestanddeel “roekeloos” omdat uit de hierboven genoemde gedragingen niet kan worden afgeleid dat de verdachte welbewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen en er op lichtzinnige wijze vanuit is gegaan dat de aan zijn handelwijze verbonden risico’s zich niet zouden manifesteren. Ook anderszins kan dit niet worden vastgesteld op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, waaronder begrepen de verklaringen van de verdachte.

Voorwaardelijk verzoek

Indien het hof van oordeel is dat de verdachte schuldig is aan de dood van [slachtoffer], heeft de raadsvrouw verzocht een deskundige, bij voorkeur een intensivist, te benoemen die kan beoordelen in hoeverre de verdachte nalatig is geweest door zelf geen levensreddende handelingen uit te voeren.
Het hof acht zich, mede gelet op het hiervoor overwogene voldoende voorgelicht zodat voor inwilliging van het verzoek geen noodzaak bestaat. Het hof wijst het voorwaardelijk verzoek om die reden af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
hij op 15 december 2015 te Amsterdam, aanmerkelijk onvoorzichtig:
- middelen, waaronder metamfetamine en MDMA en ketamine en spuiten en naalden heeft aangeschaft en/of
- een hoeveelheid van die middelen aan [slachtoffer] heeft aangeboden en toegediend en/of
- [slachtoffer] heeft vastgebonden in een latex pak op een bank aan zijn armen en benen en nek en middel, waardoor [slachtoffer] in een positie terecht kwam waarbij zijn hoofd langdurig naar beneden was gericht en
- urenlange intensieve seksuele handelingen heeft verricht bij [slachtoffer] en/of
- diverse SM-technieken bij [slachtoffer] heeft toegepast,
waardoor de lichaamstemperatuur van [slachtoffer] langdurig is gestegen boven de normale lichaamstemperatuur van 37 graden Celsius en/of in combinatie met het gebruik van de genoemde middelen, het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
2.
hij op 15 december 2015 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 8,19 gram van een materiaal bevattende metamfetamine en 48 tabletten van een materiaal bevattende MDMA en 5 tabletten van een materiaal bevattende 2C-B.
Hetgeen onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 405 dagen waarvan (zoals het hof begrijpt:) 150 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht tot oplegging van dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn sekspartner een grote hoeveelheid methamfetamine verstrekt en heeft daarna langdurig seksuele handelingen bij hem verricht, waaronder manipulatie met een honkbalknuppel, ook nadat het slachtoffer, dat vastgebonden, in kwetsbare positie, voorover lag, begon te schokken en te trillen. Door zijn aanmerkelijk onvoorzichtige handelen zijn negatieve gezondheidseffecten ontstaan bij het slachtoffer waaraan deze uiteindelijk is overleden. De verdachte heeft zichzelf aan het slachtoffer voorgesteld als arts, waardoor hij diens vertrouwen kon winnen, maar hij heeft dit vertrouwen van diegene die in een kwetsbare positie van hem afhankelijk was, op ernstige wijze beschaamd.
Het slachtoffer was in de bloei van zijn leven. Mede gezien de omstandigheden waaronder het slachtoffer is gestorven, spreekt het voor zich dat dit verlies voor zijn directe nabestaanden een peilloos verdriet teweegbrengt, temeer omdat hij een belangrijke ondersteunende rol in hun leven vervulde. Daarnaast brengt de afloop van een gebeurtenis als deze gevoelens van angst, ontzetting en onveiligheid teweeg bij anderen die hiervan op de hoogte raken.
De verdachte heeft bovendien een hoeveelheid methamfetamine, MDMA en 2C-B voorhanden gehad. Dergelijke harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik daarvan kan zeer nadelige gevolgen hebben voor de gezondheid van gebruikers daarvan. De verdachte heeft zich hiervoor onverschillig betoond.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 augustus 2019 kan worden afgeleid dat hij niet eerder in Nederland strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is echter gebleken dat de verdachte recentelijk wegens een andersoortig delict tot een taakstraf is veroordeeld. Het hof zal hiermee op de voet van artikel 63 Sr rekening houden.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof houdt rekening met de persoonlijke situatie van de verdachte en voornamelijk met het feit dat hij in Duitsland vrijwillig bij een psychiater in behandeling is.
Het voorgaande overziend, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Het hof legt een hogere straf op dan de rechtbank heeft opgelegd en de advocaat-generaal heeft gevorderd, omdat het hof in de strafoplegging de ernst van de begane misdrijven en het grote leed dat de nabestaanden van het slachtoffer is aangedaan pregnanter tot uitdrukking wil brengen.
Het hof merkt tot slot nog het volgende op.
Het hoger beroep is ingesteld op 10 januari 2017 terwijl het hof eerst heden arrest zal wijzen. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, levert dit geen overschrijding van de redelijke termijn op wegens de aard en complexiteit van de zaak en de daarmee verbonden duur van nader forensisch onderzoek in hoger beroep.

Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]

De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich ieder in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Hun vorderingen zijn identiek en bedragen
€ 18.000,00 te vermeerderen met wettelijke rente, bestaande uit de navolgende schadeposten:
  • immateriële schade (affectieschade) € 17.500,00
  • materiële schade (reiskosten procedure hoger beroep) € 500,00
De rechtbank heeft de vorderingen bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de bedragen van de oorspronkelijke vorderingen. De gemachtigde van de benadeelde partijen heeft aangevoerd dat het overlijden van hun zoon en broer een zodanig traumatische gebeurtenis is geweest dat op grond van artikel 6:106 BW schadevergoeding toewijsbaar is.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De kosten van de opgevoerde materiële schade zijn niet gemaakt en de opgevoerde immateriële schade ziet op affectieschade, terwijl de schadeveroorzakende gebeurtenis vóór de inwerkingtreding van de Wet Affectieschade (het hof begrijpt hier en verder: de hierna te noemen wet van 11 april 2018) heeft plaatsgevonden en anders dan bepleit door de gemachtigde van de benadeelde partijen geen sprake is van een andere grondslag voor vergoeding van immateriële schade.
Standpunt van de verdachte
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Oordeel van het hof
Vastgesteld is dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit heeft begaan en aldus onrechtmatig jegens de benadeelde partijen heeft gehandeld.
Ten aanzien van de opgevoerde materiële schade, bestaande uit reiskosten voor de procedure in hoger beroep, staat vast dat deze kosten niet zijn gemaakt. In zoverre zal het hof de vorderingen van de benadeelde partijen afwijzen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Buiten kijf staat dat de het verlies van het slachtoffer bij de nabestaanden tot veel pijn en verdriet heeft geleid. Toewijzing van een vordering tot vergoeding van immateriële schade kan slechts in (zeer) beperkte mate het genoemde leed verzachten, maar kan in zekere zin wel een erkenning van het ondervonden leed betekenen. Echter, enkel deze erkenning kan niet de grond voor toewijzing van dit gedeelte van de vorderingen zijn. Daartoe dient een rechtsgrond te worden aangewezen die leidt tot aansprakelijkheid voor affectieschade, die hier aan de orde is.
Tot 1 januari 2019 bood het geldende recht geen grond voor vergoeding van affectieschade. Op 1 januari 2019 is de Wet van 11 april 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te
maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen (
Stb.2018, 132) in werking getreden. Zoals de gemachtigde van de benadeelde partij heeft onderkend, voorziet deze wet – overeenkomstig de keuze van de wetgever – echter niet in de mogelijkheid affectieschade te vergoeden die het gevolg is van strafbare feiten die zijn gepleegd vóór 1 januari 2019.
Dat dit, zoals is gesteld, voor de benadeelde partij moeilijk te verteren is, is begrijpelijk, maar desondanks ziet het hof geen ruimte om anders te beslissen.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte ziet het hof in dit geval dan ook geen mogelijkheid vergoeding van immateriële schade toe te wijzen. Anders dan de gemachtigde van de benadeelde partijen heeft gesteld biedt artikel 6:106 BW in dit geval evenmin grond voor toewijzing van vergoeding van immateriële schade van de nabestaanden. Daarom kunnen de benadeelde partijen ook voor dit deel van de vorderingen thans niet worden ontvangen en kunnen de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 57, 63 en 307 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de inbeslaggenomen goederen 2 tot en met 53, zoals genummerd en nader omschreven op de aan dit verkorte arrest gehechte beslaglijst, onder de voorwaarde dat de op deze gegevensdragers aanwezige beelden van [slachtoffer] vóór teruggave zijn verwijderd en vernietigd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot materiële schadevergoeding voor een bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige immateriële deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot materiële schadevergoeding voor een bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige immateriële deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 oktober 2019.
mr. W.M.C. Tilleman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.