ECLI:NL:GHAMS:2019:375

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
200.235.898/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en afwijzing omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kinderen, [kind A] en [kind B]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2017 aangevochten, waarin de moeder het eenhoofdig gezag over de kinderen was toegewezen. De vader verzocht om het gezamenlijk gezag te handhaven en een omgangsregeling vast te stellen, terwijl de moeder de beschikking van de rechtbank wilde bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd, aangezien de ouders al jarenlang in een conflictueuze relatie verkeren, wat heeft geleid tot ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De kinderen hebben aangegeven geen contact te willen met hun vader, wat het hof zwaar heeft laten wegen in zijn beslissing. De raad voor de kinderbescherming heeft ook aangegeven dat omgang op dit moment niet in het belang van de kinderen is, gezien hun ontwikkelingsproblemen en de stress die de situatie met zich meebrengt.

Het hof heeft geoordeeld dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen is, omdat er geen constructief overleg mogelijk is tussen de ouders. De vader heeft niet kunnen aantonen dat de situatie zal verbeteren, en de kinderen zijn klem geraakt tussen de ouders. De verzoeken van de vader zijn afgewezen, en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd. De beslissing is genomen met het oog op de bescherming van de kinderen en hun ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.235.898/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/576634 / FA RK 14/8690 (RT-GV)
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 februari 2019 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. Z. Taspinar te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Scheffer te Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, Amsterdam
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de na te noemen minderjarige [kind A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de na te noemen minderjarige [kind B] (hierna te noemen: [kind B] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2017 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 19 maart 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 december 2017.
2.2
De moeder heeft op 15 mei 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- van de zijde van de vader op 4 juni 2018 het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg gehouden op 27 november 2017;
- Producties 1 tot en met 6 van de zijde van de moeder gevoegd bij brief van 21 november 2018, ingekomen op 23 november 2018;
- producties 3 en 4 van de zijde van de vader gevoegd bij brief van 26 november 2018, ingekomen op 27 november 2018;
- producties 5, 6 en 7 van de zijde van de vader gevoegd bij brief van 26 november 2018, ingekomen op 28 november 2018.
2.4
De minderjarigen hebben voorafgaand aan de zitting per brief hun mening kenbaar gemaakt.
2.5
Op 5 december is een tweede brief van [kind A] ingekomen bij het hof. Omdat [kind A] heeft geschreven dat de inhoud van de brief niet met de vader mag worden gedeeld, heeft het hof deze brief buiten beschouwing gelaten.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 6 december 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. Taspinar en vergezeld van mevrouw M.A.A. Priem, tolk in de Turkse taal;
- de moeder, bijgestaan door mr. Scheffer en vergezeld van mevrouw H. Kiziltepe, tolk in de Turkse taal;
- de GI, vertegenwoordigd door de voormalig gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
2.7
Ter zitting heeft de advocaat van de vader het verzoek onder III van het petitum van het beroepschrift ingetrokken.

3.De feiten

3.1
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind A] , [in] 2005, te [geboorteplaats] ;
- [kind B] , [in] 2006, te [geboorteplaats] .
[kind A] en [kind B] worden hierna gezamenlijk ook wel ‘de kinderen’ genoemd.
3.2
De moeder heeft uit een eerder huwelijk twee dochters genaamd [X] , geboren [in] 1992, en [Y] , geboren [in] 1995.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter te Amsterdam van 1 mei 2009 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 6 maart 2018 en nadien niet verlengd
.
3.4
Bij beschikking van 3 oktober 2018 heeft de rechtbank Amsterdam een informatieregeling vastgesteld inhoudende dat de moeder de vader eenmaal per drie maanden zal informeren omtrent de persoon en het vermogen van [kind A] en [kind B] , te weten basale informatie over hun schoolgang en gezondheid, alsmede een maal per jaar een foto van de minderjarigen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en de moeder belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen. Tevens is aan de vader het recht op omgang met de kinderen ontzegd en daarmee de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling over de kinderen beëindigd.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag af te wijzen. Tevens verzoekt de vader een opbouwende omgangsregeling vast te stellen waarbij gestart wordt met begeleide omgang tussen de vader en de kinderen onder begeleiding van Jeugdbescherming, dan wel subsidiair de omgangsontzegging te beperken tot een periode van slechts drie maanden, waarna gestart zal worden met een opbouwende omgangsregeling onder begeleiding van Jeugdbescherming.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte de moeder belast heeft met het eenhoofdig gezag over de kinderen. Er is niet gebleken dat de kinderen klem of verloren zijn geraakt tussen de ouders of dat niet te verwachten is dat de situatie in de toekomst zal verbeteren. Het feit dat er tussen de ouders minimale communicatie bestaat is onvoldoende om te voldoen aan het criterium voor eenhoofdig gezag. De vader erkent dat de verhouding tussen partijen niet optimaal is, maar hij werkt hard aan het herstel van de onderlinge communicatie en heeft altijd mee willen werken aan hulpverlening. In eerste aanleg hebben partijen nog getracht door middel van mediation tot een oplossing te komen. In maart 2017 is de moeder nog samen met [kind B] bij hem op bezoek geweest en er was toen een goede sfeer tussen partijen. De afgelopen maanden is gebleken dat hij door de gezagsbeëindiging geheel buiten spel wordt gezet. De vader acht het onwenselijk dat de moeder nu alleen beslissingen over de kinderen kan nemen omdat zij terughoudend is tegenover hulpverlening en er zorgen zijn over de thuissituatie van de kinderen.
5.3
De moeder kan zich geheel verenigen met de beslissing van de rechtbank. De vader heeft het over zijn belangen en zijn verdriet maar lijkt niet te kijken naar de belangen van de kinderen. De strijd over omgang loopt al heel lang en de kinderen is veel schade toegebracht, zoals ook blijkt uit de rapportage van de Bascule uit 2015. Dat de vader steeds omgang wil, brengt veel onrust in het gezin. Ook zijn er zorgen over mogelijk seksueel misbruik. De vader heeft meermaals misbruik gemaakt van zijn gezagspositie. Zo heeft hij zijn toestemming geweigerd toen [kind B] van school wilde veranderen en de leerplicht ambtenaar opgezet tegen de moeder. Ook heeft hij zijn toestemming niet willen geven voor reizen naar Turkije. Sinds de uitspraak van de rechtbank op 20 november 2017 gaat het veel beter met de kinderen. [kind B] heeft aangegeven weer naar school te willen en [kind A] is veel minder vaak ziek.
5.4
De raad heeft ter zitting aangevoerd dat het gezamenlijk gezag meebrengt dat gezamenlijk beslissingen genomen moeten worden. Om belangrijke beslissingen te nemen is informatie nodig over de kinderen. Dat vraagt dat ouders in ieder geval minimaal moeten kunnen communiceren met elkaar, zodat informatie-uitwisseling plaatsvindt. Gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat ouders een compleet tegenovergestelde beleving van de situatie hebben, zowel waar het gaat om het verleden als ook waar het gaat om het heden. Indien de raad kijkt naar het “klem of verloren” criterium, bestaan er op dit moment ernstige twijfels of dat het geval is met de kinderen. De kinderen zitten mogelijk klem tussen ouders met geheel andere zienswijzen, waardoor de raad ernstige zorgen heeft over de ontwikkeling van de kinderen. Gelet hierop heeft de raad, indien het hof daar nog behoefte aan zou hebben, een onderzoek aangeboden naar de vraag of gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen kan worden geacht. Ten aanzien van de omgang voert de raad aan dat beide kinderen op een leeftijd zijn waarop de identiteitsontwikkeling een rol gaat spelen. Voor deze ontwikkeling is zowel informatie over de vader als informatie over de moeder van belang, zodat de kinderen zich een eigen beeld kunnen vormen van hun ouders. Op dit moment volgen de kinderen echter traumabehandeling. Een traumabehandeling kan alleen effectief zijn als stressfactoren afwezig zijn. Gelet daarop is omgang naar mening van de raad op dit moment niet in het belang van de kinderen.
5.5
Het acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen en ziet derhalve geen aanleiding tot het laten verrichten van een onderzoek, zoals door de raad aangeboden.
5.6
Het hof stelt vast dat de omstandigheden zijn gewijzigd, reeds nu partijen sinds het van rechtswege ontstaan van het gezag uit elkaar zijn gegaan en meerdere malen een ondertoezichtstelling is uitgesproken, onder meer omdat de kinderen getuige zijn geweest van relatie- en agressieproblematiek tussen de ouders en partijen niet in staat zijn tot structureel overleg met elkaar over de kinderen. Beoordeeld dient derhalve te worden voldaan is aan de in artikel 1:251a BW genoemde gronden.
5.7
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg over zaken die de minderjarige aangaan en dat zij beslissingen (van enig belang) over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind (kunnen) voordoen. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Bij de beoordeling van de vraag of het gezamenlijk gezag moet worden beëindigd staat het belang van het kind voorop.
5.8
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat al jarenlang sprake is van problemen tussen de ouders, gepaard gaande met agressie en fysiek en verbaal geweld. Hiervan zijn ook verschillende (politie-)meldingen gedaan. De moeder heeft bovendien met de kinderen in verschillende vrouwenopvangen gewoond, omdat zij zich niet veilig voelde voor de vader. De kinderen hebben zelf in onderzoek door de Bascule aangegeven zich meerdere incidenten tussen de ouders te herinneren die veel spanning, verdriet en boosheid bij hen veroorzaken. Beiden geven aan veel last te hebben van herbeleving van een incident waarbij de vader de moeder ernstig mishandelde. [kind A] geeft als gevolg van deze nare incidenten al jaren aan dat zij geen contact meer met haar vader wil, en ook [kind B] geeft nu aan geen contact meer met de vader te willen. Beide kinderen kampen daarbij met ernstige problemen in de ontwikkeling. [kind B] gaat al voor lange tijd niet naar school. Ter zitting heeft de voormalig gezinsmanager aangevoerd dat deze schoolgang stagneert doordat [kind B] angstig is om naar buiten te gaan. Het team thuiszitters gaat nu samen met de opvoedpoli kijken wat de meest geschikte school is voor [kind B] . Ten aanzien van [kind A] is gebleken dat zij veelvuldig ziek thuis is gebleven van school. Veel van de klachten van [kind A] lijken samen te hangen met de stress die zij ervaart door de mogelijkheid van contact met de vader. In juni 2017 heeft ze hierdoor een paniekaanval gehad tijdens de gymles op school waardoor een ambulance moest worden gebeld. De GI heeft ter zitting aangegeven dat [kind A] dreigt suïcide te plegen wanneer zij zou worden gedwongen tot contact met de vader. De GI neemt deze dreiging serieus.
5.9
Ten aanzien van het gezamenlijk gezag overweegt het hof dat redelijk en constructief overleg tussen partijen uitgesloten is, nu al jaren sprake is van een zeer conflictueuze verstandhouding tussen hen beiden en zij een volstrekt tegenovergestelde beleving van de werkelijkheid hebben. Zo omvat het dossier een groot aantal aangiften van de moeder jegens de vader omdat hij haar zou hebben mishandeld, hetgeen overigens ook overeenkomt met de beleving van de kinderen. De vader heeft echter ter zitting betoogd dat nooit sprake is geweest van mishandeling, dan wel van enig geweld jegens de moeder. Dat de vader ter zitting heeft aangevoerd zich te zullen voegen naar de beslissingen van de moeder, en slechts aanwezig te willen zijn als observator acht het hof niet aannemelijk nu de vader ook heeft aangegeven dat de moeder niet de juiste beslissingen neemt over de kinderen, bijvoorbeeld wanneer het gaat over de schoolgang of over de benodigde hulpverlening. Gezamenlijk gezag is naar het oordeel van het hof dan ook niet in het belang van [kind A] en [kind B] . Voor zover zij al niet klem of verloren zijn geraakt tussen hun beide ouders, is er gelet op het voorgaande naar het oordeel van het hof sprake van een onaanvaardbaar risico dat dit in de toekomst wel zal gebeuren. Gelet op het feit dat de problemen tussen de ouders reeds jarenlang spelen kan niet meer worden verwacht dat hier binnen afzienbare tijd verandering in komt.
5.1
Ten aanzien van het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling oordeelt het hof als volgt. Beide kinderen hebben duidelijk aangegeven geen contact te willen met hun vader. De kinderen zijn op een leeftijd waarop van hen verwacht kan worden dat zij in staat zijn hun mening te vormen, waardoor aan deze mening van de kinderen zwaarwegend belang dient te worden gehecht. Daarbij komt dat de ontwikkelingsproblemen van de kinderen in ieder geval voor een groot deel samen lijken te hangen met hun angst voor de vader. Ter zitting heeft de GI daarover verklaard dat de beslissing van de rechtbank rust heeft gebracht bij de kinderen waardoor zij meer ruimte hebben voor hun ontwikkelingstaken. Nu beide kinderen met ernstige ontwikkelingsproblemen kampen en zij een sterke behoefte hebben aan rust, hetgeen ook noodzakelijk is voor een succesvolle voortzetting van hun traumabehandeling, acht het hof het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Het hof zal het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling derhalve afwijzen. Ook het subsidiaire verzoek van de man, dat het hof aldus begrijpt dat wordt vastgesteld dat voor een periode van drie maanden geen omgang zal kunnen plaatsvinden, waarna een opbouwende regeling dient te gaan gelden, komt gelet op het voorgaande niet voor toewijzing in aanmerking. De kinderen zal de nodige tijd en rust gegund moeten worden, opdat zij zonder inmenging aan hun traumabehandeling en ontwikkeling kunnen werken.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. H.A. van den Berg en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van K.A.M. van der Zon als griffier, en is op 12 februari 2019 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.