ECLI:NL:GHAMS:2019:3715

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
200.257.750/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder over onrechtmatig derdenbeslag en opheffing

In deze zaak heeft klager een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder, waarbij hij hem verwijt onrechtmatig derdenbeslag te hebben gelegd op al zijn tegoeden onder de ING Bank. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder niet per omgaande is overgegaan tot het opheffen van dit beslag. De klacht is behandeld door de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die de klacht ongegrond verklaarde. Klager ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof heeft de zaak op 15 oktober 2019 behandeld en de beslissing van de kamer bevestigd. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder mocht vertrouwen op de informatie van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en dat het tijdsverloop tussen de betekening van de dwangbevelen en de beslaglegging niet voldoende was om aan te nemen dat de gerechtsdeurwaarder navraag had moeten doen. Ook het verwijt dat de gerechtsdeurwaarder niet tijdig het beslag heeft opgeheven, werd ongegrond verklaard. Het hof concludeert dat de gerechtsdeurwaarder adequaat heeft gehandeld en verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn nieuwe klacht.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.257.750/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/633105 DW RK 17/766
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 15 oktober 2019
inzake
[klager] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
gemachtigde: [gemachtigde 1] ,
tegen
mr. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: [gemachtigde 2]

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 11 april 2019 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 12 maart 2019 (ECLI:NL:TGDKG:2019:66). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) ongegrond verklaard.
1.2.
Klager heeft op 4 juni 2019 een schriftelijke reactie op het proces-verbaal van 29 januari 2019 van de kamer ingediend.
1.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 5 juni 2019 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
Op 26 augustus 2019 heeft klager aanvullende producties bij het hof ingediend.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 september 2019. De gemachtigde van klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2.
Een (inmiddels: oud-) collega van de gerechtsdeurwaarder (verbonden aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder) heeft halverwege 2013 door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) uitgevaardigde dwangbevelen van 21 maart 2013, 16 mei 2013 en 11 juli 2013 aan klager afzonderlijk betekend.
3.3.
Bij beslissing van 1 mei 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland het verzet van klager tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 21 maart 2013 gegrond verklaard en dit dwangbevel vernietigd. Bij afzonderlijke beslissing van 1 mei 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland ook het verzet van klager tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 16 mei 2013 gegrond verklaard en ook dit dwangbevel vernietigd.
3.4.
Op 25 juli 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland, zetelende te Leeuwarden, executoriaal derdenbeslag gelegd op de tegoeden van klager onder de ING Bank N.V. (hierna: ING) uit kracht van de dwangbevelen van 21 maart 2013, 16 mei 2013 en 11 juli 2013. Een afschrift van het proces-verbaal van deze beslaglegging heeft de collega van de gerechtsdeurwaarder op 29 juli 2014 aan klager betekend.
3.5.
Bij brief van 29 juli 2014 van ING is klager op de hoogte gesteld van het gelegde beslag op zijn rekeningen.
3.6.
Op vrijdag 1 augustus 2014 heeft de gemachtigde van klager (hierna ook: [gemachtigde 1] ) aan de gerechtsdeurwaarder per e-mail, voor zover hier van belang, laten weten:
“Ik weet niet wat mijn cliënt, (...) u misdaan heeft maar blijkbaar is er u alles aan gelegen om cliënt alsnog failliet te krijgen nu u in een tijdsbestek van nog geen 1½ jaar voor de tweede maal onrechtmatig executoriaal beslag heeft gelegd op al zijn (bank)tegoeden.
Dat hier wederom sprake is van onrechtmatige executoriale beslaglegging moge genoegzaam blijken uit:
(...)
2. De beslissing van de rechtbank Utrecht van 1 mei 2014 (...)(...)hof: dwangbevel van 21 maart 2013]
3. De beslissing van de rechtbank Utrecht van 1 mei 2014 (...)(...)hof: dwangbevel van 16 mei 2013]
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden sommeer ik u alsnog zorg te dragen dat het door u onrechtmatig gelegde executoriale derdenbeslag onder de ING Bank alsnog per omgaande, uiterlijk vandaag – vrijdag 1 augustus 2014 - !, wordt opgeheven zodat cliënt alsnog vandaag weer over zijn (bank)tegoeden kan beschikken. (...)”
3.7.
Op 5 augustus 2014 heeft [gemachtigde 1] de gerechtsdeurwaarder per e-mail opnieuw gesommeerd het gelegde beslag onder ING op te heffen.
3.8.
Op 6 augustus 2014 heeft een incassomedewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder (hierna: de incassomedewerker) aan (de heer [A] van) ING bericht:
“Op 25 juli 2014 is in bovengenoemd dossier beslag gelegd ten laste van: (...)
Wegens het onterecht leggen van het bankbeslag verzoeken wij u met spoed ons beslag als opgeheven te beschouwen.
U bij voorbaat dankend voor uw medewerking.”
3.9.
Op diezelfde dag, 6 augustus 2014, heeft de incassomedewerker aan [gemachtigde 1] bericht:
“Naar aanleiding van uw e-mail d.d. 05 augustus jl. betreffende (...) berichten wij u als volgt. Na overleg te hebben gehad met onze cliënte, het Centraal Justitieel Incassobureau, dienen wij de zaken (...)[hof: dwangbevelen van 21 maart 2013 en 16 mei 2013]
te sluiten. De zaak (...)[hof: dwangbevel van 11 juli 2013]
dienen wij nu aan te houden wegens een ingediend verzet. Wij hebben inmiddels het gelegde bankbeslag met spoed opgeheven bij de ING bank. (...)”
3.10.
[gemachtigde 1] heeft op 11 augustus 2014 per e-mail de gerechtsdeurwaarder opnieuw gesommeerd het bankbeslag op te heffen.
3.11.
Op diezelfde dag, 11 augustus 2014, heeft de incassomedewerker aan [gemachtigde 1] bericht:
“Naar aanleiding van uw e-mail d.d. 11 augustus jl. betreffende (...) berichten wij u als volgt. Wij hebben op 06 augustus jl. het beslag bij de ING bank laten opheffen. Dit is per e-mail en met spoed naar hen verzonden ter attentie van dhr [A] . Wij hebben geen verdere invloed op de snelheid van verwerking bij de ING bank. Voor die informatie verzoeken wij u contact op te nemen met de ING bank.”
3.12.
Op 13 augustus 2014 heeft de incassomedewerker aan [gemachtigde 1] medegedeeld:
“Naar aanleiding van uw e-mail d.d. 11 augustus jl. betreffende (...) doen wij u een kopie toekomen van de opheffing van het bankbeslag onder de ING.”
3.13.
Op 13 en 14 augustus 2014 heeft [gemachtigde 1] de gerechtsdeurwaarder opnieuw gesommeerd het bankbeslag op te heffen. Hij heeft tevens medegedeeld:
“Ik gesproken met de heer (...) die mij heeft meegedeeld dat de ING bank tot op heden van u nog geen verzoek tot opheffing van het beslag heeft ontvangen!
Voorts heeft de heer (...) mij meegedeeld dat er bij zijn afdeling beslag geen achterstanden zijn zodat alle verzoeken tot en met heden zijn verwerkt.”
3.14.
Bij e-mail van 14 augustus 2014 heeft [gemachtigde 2] voornoemd (gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder, tevens verbonden aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder) aan [gemachtigde 1] bericht:
“Bij afwezigheid van de heer Timmerman kan ik u berichten dat wij inderdaad de verantwoordelijkheid dragen voor het z.s.m. opheffen van het gelegde derdenbeslag onder de: ING Bank N.V..
De instructies voor het opheffen van het bankbeslag zijn door ons kantoor op 06 augustus jl. verstrekt. Mede ingegeven door uw e-mailberichten hebben wij ons verzoek herhaalde malen (telefonisch) gedaan en is ons laatstelijk toegezegd dat het beslag met spoed zal worden.”
3.15.
Op 18 augustus 2014 heeft [gemachtigde 1] per e-mail aan [gemachtigde 2] bericht:
“(...) Zojuist heb ik wederom, thans voor de 3e maal!, contact gehad met de afdeling rechtspositie rekeninghouders van de ING Bank.
Ditmaal heb ik gesproken met de heer [B] .
De heer [B] heeft mij meegedeeld dat er tot op heden nog geen enkel verzoek is binnengekomen om het bankbeslag op te heffen!
Gezien bovenstaande feiten en omstandigheden sommeer ik u dan ook mij uiterlijk vandaag, maandag 18 augustus 2014, de verhinderdata van mr. F.H.J. Timmerman voor periode tot en met 30 september 2014 op te geven zodat hij alsnog in kort geding kan worden gedagvaard om zo alsnog opheffing van het door hem ten onrechte gelegde derdenbeslag onder de ING bank alsnog in rechte af te dwingen. (...)”
3.16.
Bij e-mail van 18 augustus 2014 heeft [gemachtigde 2] aan [gemachtigde 1] een kopie doen toekomen van het andermaal verzonden verzoek tot opheffing van het bankbeslag aan (de heer [B] van) ING, gedateerd 18 augustus 2014.
3.17.
Op 18 augustus 2014 heeft ING de banktegoeden die door het beslag waren getroffen, gedeblokkeerd.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder het volgende.
i. De gerechtsdeurwaarder heeft onrechtmatig derdenbeslag gelegd op alle tegoeden van klager onder ING.
Volgens klager had het, gezien het tijdsverloop van meer dan een jaar tussen de betekeningen van de dwangbevelen halverwege 2013 en het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag van 25 juli 2014, op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen eerst bij zijn opdrachtgever dan wel bij klager te informeren naar de stand van zaken alvorens over te gaan tot het leggen van executoriaal derdenbeslag (met alle gevolgen van dien).
ii. De gerechtsdeurwaarder is niet per omgaande overgegaan tot het opheffen van het derdenbeslag.
Vooruitlopend op de reactie van het CJIB had de gerechtsdeurwaarder al op 1 augustus 2014 het bankbeslag kunnen c.q. moeten beperken tot maximaal de waarde van de drie betekende dwangbevelen ad € 3.967,27 (inclusief kosten), zodat klager in ieder geval nog over zijn resterende banktegoeden had kunnen (blijven) beschikken. Verder had de gerechtsdeurwaarder volgens klager, na ontvangst van de bevestiging van het CJIB van 6 augustus 2014 dat er inderdaad verzet was ingesteld en het gelegde bankbeslag diende te worden opgeheven, per omgaande moeten overgaan tot de daadwerkelijke opheffing van het bankbeslag. Tot slot had de gerechtsdeurwaarder een en ander moeten monitoren totdat de opheffing van het bankbeslag daadwerkelijk was geëffectueerd.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

5.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd.
5.2.
Ten aanzien van klachtonderdeel i. heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat hij mocht vertrouwen op de volmacht van het CJIB tot executie, aangezien deze volmacht geen enkele beperking bevatte. De omstandigheid dat pas een jaar later is betekend, maakt dit niet anders, aldus de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft gedurende een jaar getracht om betaling van klager te verkrijgen (verifiëren inkomstenbronnen, bankbeslag, beslag roerende zaken), doch tevergeefs.
Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder opgemerkt dat het hier gaat om een uitzonderlijke situatie; vanwege achterstanden bij het CJIB in 2014 is de juiste informatie met betrekking tot het dossier van klager destijds niet tijdig bij de gerechtsdeurwaarder terecht gekomen. De gerechtsdeurwaarder betreurt deze gang van zaken ten zeerste.
5.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft met betrekking tot klachtonderdeel ii. het volgende aangevoerd. De aard van een bankbeslag brengt mee dat het beslag op alle tegoeden komt te liggen. De gerechtsdeurwaarder kon derhalve het bankbeslag niet beperken tot maximaal de waarde van de drie betekende dwangbevelen. De gerechtsdeurwaarder heeft na ontvangst van de bevestiging van het CJIB op 6 augustus 2014 direct contact opgenomen met ING en verzocht het beslag als opgeheven te beschouwen. De gerechtsdeurwaarder verwijst in dit kader nog naar de aantekeningen met betrekking tot het dossier van klager, waarin staat vermeld:
“06/08/2014 14:16 NOT: ga nu BBS per direct opheffen en hopen dat ik kosten bank aan deb kan laten schrappen. Verder dhr [gemachtigde 1] berichten dat wij zaken sluiten en 1 zaak nog moeten aanhouden en BBS per direct opgeheven. Voor verdere vragen tel.contact op te nemen.
06/08/2014 14:38 Mail in CJIB (dhr [C] ) > moeten 13003291 + 13006487 sluiten onder code 21 (uitspraak verzet)
06/08/2014 14:54 Tel uit ING en gesproken met dhr [D] > onterecht beslag gelegd en aan wie kunnen wij mail sturen dat vandaag nog wordt opgeheven. 2e vraag of de kosten voor deze keer weg gelaten kan worden? Kan de mail sturen aan normale mail van ING tav dhr [A] .
06/08/2014 14:56 (...) Aanschrijving ING na beslag (...)
06/08/2014 14:58 Email naar VRIJ -> rechtspositie.rekeninghouders@ing.nl; (...)
Mail aan deb: verwijzen naar bijlage;
06/08/2014 15:31 Email naar VRIJ -> [emailadres] (...)
Aangegeven 13003291 + 13006487 te sluiten ovv CJIB en 13008814 aan te houden wegens verzet. BBS ING inmiddels opgeheven”

6.Beoordeling

Klachtonderdeel i.
6.1.
Het hof overweegt als volgt. In beginsel mag een gerechtsdeurwaarder die uit kracht van door het CJIB uitgevaardigde dwangbevelen executoriaal derdenbeslag legt, uitgaan van de juistheid van de door zijn opdrachtgever, de officier van justitie, verstrekte informatie. Onder omstandigheden kan dat anders zijn. Het enkele tijdsverloop tussen de betekening van de dwangbevelen halverwege 2013 en de beslaglegging op 25 juli 2014 is onvoldoende voor het oordeel dat de gerechtsdeurwaarder in dit geval bij de opdrachtgever navraag had moeten doen naar de actuele situatie. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel ii.
6.2.
Het hof is van oordeel dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is. De gerechtsdeurwaarder kon niet eerder dan na ontvangst van de bevestiging van zijn opdrachtgever het op 25 juli 2014 gelegde bankbeslag ten laste van klager opheffen. Deze bevestiging heeft de gerechtsdeurwaarder blijkens de aantekeningen in zijn kantoorsysteem op 6 augustus 2014 te 14:38 uur ontvangen. Op diezelfde dag, twintig minuten later (14:58 uur), heeft de gerechtsdeurwaarder ING verzocht met spoed het bankbeslag als opgeheven te beschouwen (aantekeningen kantoorsysteem en productie 2 bij het verweerschrift eerste aanleg). Het hof acht dit tijdig en zorgvuldig. Hiervan valt de gerechtsdeurwaarder dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
Ook toen een paar dagen later uit e-mailberichten van de gemachtigde van klager bleek dat ING de banktegoeden nog altijd niet had gedeblokkeerd, heeft de gerechtsdeurwaarder naar het oordeel van het hof adequaat gehandeld. Zo is klager op de hoogte gehouden van de gang van zaken en is nogmaals een opheffingsbericht aan ING verzonden. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat niet valt in te zien wat de gerechtsdeurwaarder meer had kunnen doen om de derde-beslagene, in dit geval ING, de opheffing van het ten onrechte gelegde bankbeslag sneller te doen verwerken.
6.3.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de twee klachtonderdelen ongegrond zijn. Klager heeft niet eerder dan in zijn beroepschrift te kennen gegeven dat hij de gerechtsdeurwaarder tevens verwijt het beslagexploot van 25 juli 2014 niet te hebben overbetekend. Het hof kan geen kennis nemen van klachten of klachtonderdelen die voor het eerst in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Klager zal daarom in zijn nieuwe klacht niet-ontvankelijk worden verklaard. Overigens blijkt uit de bijlage van het verweerschrift in hoger beroep dat het beslagexploot op 29 juli 2014 aan klager is betekend.
6.4.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn nieuwe klacht zoals weergegeven in rechtsoverweging 6.3.;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L.J. Saarloos, G.C.C. Lewin en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2019 door de rolraadsheer.