Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Algehele uitsluiting
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verrekening van huwelijkse voorwaarden tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, appellant, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, dat op 2 mei 2018 was gewezen. De rechtbank had bepaald dat van de gelden die zich onder de notaris bevonden, een bedrag van € 28.746,84 aan de vrouw toekwam en € 37.246,84 aan de man. De man betwistte deze beslissing en voerde aan dat hij recht had op een groter bedrag, onder andere vanwege een erfenis die hij had ontvangen en investeringen die hij in de echtelijke woning had gedaan. De vrouw voerde op haar beurt grieven aan tegen de beslissingen van de rechtbank en vorderde dat het hof haar vorderingen zou toewijzen.
Het hof heeft de feiten vastgesteld en geoordeeld dat de man niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn vordering met betrekking tot de erfenis en de investeringen in de woning. De vrouw had ook grieven ingediend tegen de toewijzing van bedragen aan de man en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de man recht had op een vergoeding voor sieraden en voertuigen. Het hof heeft de grieven van de vrouw gegrond verklaard en de vordering van de man afgewezen. Uiteindelijk heeft het hof beslist dat van de bij de notaris in depot gehouden gelden een bedrag van € 43.914,74 aan de man toekomt en een bedrag van € 22.078,94 aan de vrouw. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.