In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het hoger beroep van [de betrokkene] tegen een beschikking van de kantonrechter van 18 oktober 2017. De kantonrechter had op verzoek van [de maatschappelijk werkster] de goederen van [de betrokkene] onder bewind gesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand, alsook vanwege problematische schulden.
[De betrokkene] is op 11 december 2017 in hoger beroep gekomen, maar het ingediende beroepschrift was incompleet. Het hof heeft de advocaat van [de betrokkene], mr. W.P.A. Vos, meerdere keren de gelegenheid geboden om het verzuim te herstellen, maar er is geen reactie gekomen op de verzoeken van het hof. De advocaat heeft ter zitting verklaard dat zij de eerdere brieven van het hof per abuis over het hoofd heeft gezien en heeft verzocht om de ontbrekende stukken alsnog te mogen overleggen.
Het hof heeft overwogen dat [de betrokkene] voldoende gelegenheid is geboden om de ontbrekende stukken aan te leveren, maar dat hij van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die de overschrijding van de gestelde termijnen zouden kunnen rechtvaardigen. Daarom heeft het hof [de betrokkene] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De beschikking is mondeling uitgesproken en later schriftelijk vastgelegd.