ECLI:NL:GHAMS:2019:370

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
200.229.869/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens incompleet beroepschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het hoger beroep van [de betrokkene] tegen een beschikking van de kantonrechter van 18 oktober 2017. De kantonrechter had op verzoek van [de maatschappelijk werkster] de goederen van [de betrokkene] onder bewind gesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand, alsook vanwege problematische schulden.

[De betrokkene] is op 11 december 2017 in hoger beroep gekomen, maar het ingediende beroepschrift was incompleet. Het hof heeft de advocaat van [de betrokkene], mr. W.P.A. Vos, meerdere keren de gelegenheid geboden om het verzuim te herstellen, maar er is geen reactie gekomen op de verzoeken van het hof. De advocaat heeft ter zitting verklaard dat zij de eerdere brieven van het hof per abuis over het hoofd heeft gezien en heeft verzocht om de ontbrekende stukken alsnog te mogen overleggen.

Het hof heeft overwogen dat [de betrokkene] voldoende gelegenheid is geboden om de ontbrekende stukken aan te leveren, maar dat hij van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die de overschrijding van de gestelde termijnen zouden kunnen rechtvaardigen. Daarom heeft het hof [de betrokkene] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De beschikking is mondeling uitgesproken en later schriftelijk vastgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.229.869/01
Zaaknummer rechtbank: 6255986 EB VERZ 17-17593
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 januari 2019 inzake
[de betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [de betrokkene] ,
advocaat: mr. W.P.A. Vos te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 18 oktober 2017 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[de betrokkene] is op 11 december 2017 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van 18 oktober 2017. Bij deze beschikking heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, op verzoek van [de maatschappelijk werkster] , als maatschappelijk werkster verbonden aan Mentrum/Kliniek Reigersbos, de goederen die (zullen) toebehoren aan [de betrokkene] onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke/geestelijke toestand en verkwisting/het hebben van problematische schulden.
2.2
Bij brief van 21 december 2017 heeft het hof mr. Vos op de hoogte gesteld dat het ingediende beroepschrift niet compleet was. Mr. Vos is in de gelegenheid gesteld om dit
verzuim uiterlijk op 4 januari 2018 te herstellen. Van de zijde van mr. Vos is op deze brief geen reactie ingekomen.
2.3
Bij brief van 26 januari 2018 heeft het hof mr. Vos nogmaals verzocht de ontbrekende stukken toe te zenden, uiterlijk op 9 februari 2018. Op deze brief is eveneens geen reactie ingekomen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 25 januari 2019 plaatsgevonden. Verschenen is:
- mr. W.P.A. Vos, namens [de betrokkene] .
2.5
Het hof heeft ter zitting van 25 januari 2019 mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking vormt daarvan de schriftelijke uitwerking.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
De vraag dient te worden beantwoord of [de betrokkene] ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen bovengenoemde beschikking van 18 oktober 2017.
3.2
Ter zitting in hoger beroep heeft mr. Vos verklaard dat zij de brieven van het hof van
21 december 2017 en 26 januari 2018, waarin het hof haar heeft verzocht de ontbrekende stukken over te leggen, per abuis over het hoofd heeft gezien. Mr. Vos heeft het hof ter zitting in hoger beroep verzocht de ontbrekende stukken alsnog ter zitting te mogen overleggen.
3.3
Het hof overweegt als volgt. [de betrokkene] is op 11 december 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter van 18 oktober 2017. Omdat de stukken bij het beroepschrift niet compleet waren (het procesdossier uit de eerste aanleg ontbrak), kon de zaak niet verder in behandeling worden genomen. De griffier van het hof heeft mr. Vos bij brief van 21 december 2017 en daarna, nadat op die brief geen reactie was ingekomen, nogmaals bij brief van 26 januari 2018 in de gelegenheid gesteld genoemd verzuim te herstellen. Ook op deze brief is door mr. Vos niet gereageerd.
Het hof is van oordeel dat mr. Vos voldoende gelegenheid is geboden om het hof de aan het beroepschrift ontbrekende stukken te doen toekomen. Mr. Vos heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de gestelde termijnen zouden kunnen rechtvaardigen is niet gebleken. Het hof zal [de betrokkene] derhalve
niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
3.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [de betrokkene] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A. van Haeringen en
mr. R.G. Kemmers, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en is op
25 januari 2019 mondeling in verkorte vorm en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
Deze schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 12 februari 2019 door bovengenoemde raadsheren en ondertekend door de voorzitter.