In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor het beledigen van twee buitengewoon opsporingsambtenaren, die belast waren met de handhaving van de orde en veiligheid op het Centraal Station in Amsterdam. De tenlastelegging betrof het opzettelijk beledigen van deze ambtenaren door hen te beschuldigen met kwetsende en beledigende woorden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de eisen van een vonnis.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde belediging en heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat het hof in zijn nadeel heeft gewogen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf dagen. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof dit vonnis zou bevestigen, terwijl de raadsvrouw een taakstraf had verzocht. Het hof heeft echter besloten dat, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, een vrijheidsbenemende straf passend is. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf dagen.