ECLI:NL:GHAMS:2019:3660

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
23-002117-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis en strafmaat in fraude met Kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 1 juni 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1988, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin zij was veroordeeld voor fraude met Kinderopvangtoeslag. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de strafmaat aangepast. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur, met de mogelijkheid van 80 dagen hechtenis als deze taakstraf niet naar behoren werd verricht. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar de verdediging pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die alleenstaande moeder is van vier kinderen en met een beperkt inkomen leeft.

Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen. De verdachte had gedurende anderhalf jaar opzettelijk nagelaten tijdig gegevens aan de Belastingdienst te verstrekken, waardoor zij ten onrechte meer dan € 23.000 aan Kinderopvangtoeslag ontving. Het hof oordeelde dat, gezien de aard en ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf mogelijk was, maar besloot uiteindelijk om de verdachte een taakstraf van 120 uur op te leggen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter ten aanzien van de taakstraf en legde een nieuwe taakstraf op, terwijl het vonnis voor het overige werd bevestigd. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met inachtneming van de toepasselijke wettelijke voorschriften.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002117-18
Datum uitspraak: 20 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-993124-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof, naar aanleiding van hetgeen de raadsman in hoger beroep naar voren heeft gebracht, als volgt overweegt.
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte niet met (voorwaardelijk) opzet heeft gehandeld. Dat verweer wordt echter weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen, die in geval beroep in cassatie wordt ingesteld door het hof zullen worden uitgewerkt in een aanvulling met bewijsmiddelen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder de feiten 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uur, te vervangen door 80 dagen hechtenis voor het geval deze taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft ten aanzien van de strafoplegging aangevoerd dat de verdachte een alleenstaande moeder is met vier kleine kinderen die van een weekgeld van € 70,00 moet leven en niet over een groot sociaal netwerk beschikt. De raadsman heeft het hof daarom verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende anderhalf jaar schuldig gemaakt aan het opzettelijk nalaten tijdig gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst, als gevolg waarvan zij ten onrechte een geldbedrag van ruim € 23.000,00 aan Kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Door de Belastingdienst niet te informeren dat haar kinderen geen gebruik meer maakten van de opvang en het door de overheid verstrekte geld vervolgens naar eigen inzicht te gebruiken, heeft de verdachte misbruik gemaakt van het door de Belastingdienst in haar gestelde vertrouwen. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, in dit geval een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou kunnen worden opgelegd.
In hetgeen de verdediging ter terechtzitting heeft aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden heeft het hof aanleiding gezien de verdachte in plaats daarvan een taakstraf op te leggen.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de beide feiten en de omstandigheid dat in dit geval het witwassen min of meer automatisch volgt uit het door verdachte gepleegde gronddelict, is het hof van oordeel dat voor het onder 2 bewezenverklaarde geen (afzonderlijke) straf dient te worden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 120 uren duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde taakstraf van 160 uur, subsidiair 80 dagen hechtenis en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. R.P. den Otter en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 september 2019.
Mr. Scheffens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.