In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2018. De verdachte, geboren in Marokko in 1987 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg, was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 september 2019 heeft de raadsman van de verdachte een nieuw standpunt ingenomen, waarbij hij een alternatief scenario heeft gepresenteerd. De raadsman stelde dat de verdachte niet degene was die de bankpas en pincode van de aangeefster had ontfutseld, maar dat iemand anders dit had gedaan. Dit scenario werd echter door het hof als niet aannemelijk beoordeeld. Het hof baseerde deze beslissing op de bewijsmiddelen, waaronder het korte tijdsverloop tussen de diefstal van de bankpas en het gebruik ervan, alsook het signalement van de dader dat overeenkwam met de verdachte.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die in het arrest zijn uiteengezet. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, die niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.