ECLI:NL:GHAMS:2019:3659

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
23-003653-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis en verwerping van verweer in hoger beroep met betrekking tot alternatieve scenario's en signalement

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2018. De verdachte, geboren in Marokko in 1987 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg, was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 september 2019 heeft de raadsman van de verdachte een nieuw standpunt ingenomen, waarbij hij een alternatief scenario heeft gepresenteerd. De raadsman stelde dat de verdachte niet degene was die de bankpas en pincode van de aangeefster had ontfutseld, maar dat iemand anders dit had gedaan. Dit scenario werd echter door het hof als niet aannemelijk beoordeeld. Het hof baseerde deze beslissing op de bewijsmiddelen, waaronder het korte tijdsverloop tussen de diefstal van de bankpas en het gebruik ervan, alsook het signalement van de dader dat overeenkwam met de verdachte.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die in het arrest zijn uiteengezet. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, die niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003653-18
Datum uitspraak: 20 september 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 13-741121-18 en 13-665224-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1987,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Middelburg.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daardoor mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging zal worden toegewezen.

Beoordeling

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en zal dit bevestigen, met dien verstande dat het hof naar aanleiding van een nieuw standpunt van de verdediging in hoger beroep, als volgt overweegt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte nu erkent dat hij met de bankpas en de pincode van de aangeefster een aantal keren geld van haar bankrekening heeft afgehaald (feit 2), maar dat hij nog steeds ontkent dat hij degene was die in de woning van aangeefster haar pincode heeft ontfutseld en haar bankpas heeft gestolen.
De raadsman heeft daarom vrijspraak bepleit van feit 1 en 3. Volgens hem is er een alternatief scenario, inhoudende dat iemand anders in de woning van de aangeefster is geweest en van wie de verdachte de pinpas heeft gekregen. Dit wordt volgens de raadsman ondersteund doordat aangeefster bij de politie heeft verklaard dat ze twee mannen op de eerste etage van de flat zag toen ze beneden bij de lift stond en één van hen naar haar toe kwam, alsmede door de omstandigheid dat aangeefster over de man in haar woning heeft verklaard dat het een man is ‘van ongeveer 1.90 meter met een slank postuur’, terwijl de verdachte – volgens de raadsman – gezet en 1,78 meter lang is.
Het hof acht dit scenario niet aannemelijk geworden. Nog daargelaten dat het niet wordt ondersteund door een verklaring van de verdachte zelf, vindt het zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Daaruit volgt
het zeer korte tijdsverloop tussen de diefstal van de bankpas uit de woning van de aangeefster omstreeks 18.00 uur en het eerste gebruik van de bankpas om 18.03 uur. Daarnaast komt het belangrijkste deel van het signalement dat de aangeefster van de dader in haar woning heeft gegeven, (kaal, getint uiterlijk, blauw shirt met korte mouwen en blauwe lange joggingbroek) overeen met het uiterlijk en de kleding van de man die met de pas heeft gepind zoals blijkt uit de
stillsvan de camerabeelden. Die ‘pinner’ is de verdachte, zoals kan worden afgeleid uit de processen-verbaal van herkenning en uit de foto’s van de verdachte (en diens kleding) na aanhouding. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het hof vervangt de zin “Uit de justitiële documentatie […] proeftijd loopt.” in regel 10 tot en met 12 van de strafmotivering onder paragraaf 9.3 van het vonnis door de zin:
“Uit de justitiële documentatie van de verdachte van 19 augustus 2019 blijkt verder dat hij eerder ter zake van veel vermogensdelicten is veroordeeld en van twee van die veroordelingen ten tijde van het plegen van de onderhavige strafbare feiten in een proeftijd liep”.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 ten laste gelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. R.P. den Otter en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 september 2019.
Mr. A. Scheffens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.