ECLI:NL:GHAMS:2019:3477

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
200.241.090/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van woonruimte; ontbinding huurovereenkomst en schadevergoeding na bewijs van niet zelfgebruik door huurster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Beheers- en Beleggingsmaatschappij Randweg B.V. en een huurster. De huurster was in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de kantonrechter, waarin haar verweer tegen de ontbinding van de huurovereenkomst en de vorderingen van Randweg was afgewezen. Randweg stelde dat de huurster de woning niet zelf gebruikte, maar deze aan haar dochter had afgestaan. Het hof oordeelde dat de huurster niet geslaagd was in het tegenbewijs en dat de vorderingen van Randweg tot ontbinding van de huurovereenkomst en schadevergoeding terecht waren. De huurster had ook een tegenvordering ingediend wegens onrechtmatige daad, maar deze werd slechts gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 100. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het de vorderingen van Randweg betrof en wees deze alsnog toe, met inachtneming van de wettelijke rente en proceskosten. De huurster werd veroordeeld om het gehuurde binnen tien dagen te ontruimen en schadevergoeding te betalen voor misgelopen huurpenningen en onderzoekskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.241.090/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 5897874 CV EXPL 17-8932
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 september 2019
inzake
BEHEERS- EN BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ RANDWEG B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. J.A.J. Heikens te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. F. Westenberg te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Randweg en [geïntimeerde] genoemd.
Randweg is bij dagvaarding van 11 juni 2018 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, (hierna: de kantonrechter), van 10 november 2017 (tussenvonnis) en 23 maart 2018 (eindvonnis), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Randweg als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 1 maart 2019 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Randweg heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Randweg heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen in conventie zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd, zo begrijpt het hof, tot bekrachtiging van het vonnis voor zover in conventie gewezen en tot vernietiging van het vonnis in reconventie, in dier voege dat Randweg veroordeeld zal worden tot betaling van een bedrag van € 2.500,-, dan wel een door het hof vast te stellen bedrag, met rente en met dien verstande dat het reeds door Randweg betaalde bedrag van € 100,- daarop in mindering kan strekken, met veroordeling van Randweg in de kosten van de procedure in reconventie in eerste aanleg en de kosten van de procedure in incidenteel appel.
In incidenteel appel heeft Randweg geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dat appel.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis onder 1.1 tot en met 1.19 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
a. [geïntimeerde] huurt van Randweg sinds 1982 de zelfstandige woning aan de [het gehuurde]
2 hoog te Amsterdam tegen een huurprijs van € 143,84 all-in (hierna: de woning of het gehuurde).
b. Sinds 1996 is Randweg eigenaar van het pand aan de [het gehuurde] .
c. De heer [bestuurder Randweg 1] en mevrouw [bestuurder Randweg 2] zijn bestuurders van Randweg.
d. De heer [Bestuurder beheermaatschappij] (hierna: [Bestuurder beheermaatschappij] ) is bestuurder van Beheermaatschappij L. Ligtvoet B.V.
e. De voormalige echtgenoot van [geïntimeerde] , de heer [echtgenoot geïntimeerde] (hierna: [echtgenoot geïntimeerde] ) heeft sinds 1988 een woning in Friesland (aan de [straatnaam X] te [plaats] ) in eigendom.
f. [geïntimeerde] en [echtgenoot geïntimeerde] hebben tot hun scheiding in 1998 samen met hun kinderen in het gehuurde gewoond. [echtgenoot geïntimeerde] is daarna naar Friesland verhuisd.
g. De meerderjarige dochter van [geïntimeerde] , [dochter geïntimeerde] (hierna ook: [dochter geïntimeerde] ), maakt gebruik van het gehuurde. De dochter van [geïntimeerde] staat ingeschreven op het adres [straatnaam X] te [plaats] . Hier staat ook [echtgenoot geïntimeerde] ingeschreven.
h. Op 24 april 2016 heeft [Bestuurder beheermaatschappij] opdracht gegeven aan PSG Perception Security Group B.V. (hierna: PSG) om een onderzoek te doen naar het gebruik van het gehuurde. De bevindingen van het onderzoek zijn op 27 september 2016 gerapporteerd door de heer
P. Nieuwenhuizen, gecertificeerd particulier onderzoeker, in het bezit van een vergunning van het Ministerie van Justitie (hierna: het Rapport). Het onderzoek heeft bestaan uit een achtergrondonderzoek, bestaande uit open en gesloten bronnen onderzoek, een buurtonderzoek bij [straatnaam X] te [plaats] op 27 april 2016, een video-observatie in het trappenhuis van het pand van 8 juni 2016 tot en met 28 juli 2016, observaties bij [straatnaam X] te [plaats] op 8, 16 en 30 juni 2016, 6, 13 en 21 juli en op 11 augustus 2016, interviews met [bovenbuurvrouw geïntimeerde] en [bovenbuurman geïntimeerde] , zijnde voormalige huurders van het appartement aan de [adres] hoog, en een poging tot een confrontatiegesprek met [geïntimeerde] op 26 september 2016. Volgens de conclusie van het Rapport wordt het gehuurde enkel gebruikt door de dochter van [geïntimeerde] terwijl [geïntimeerde] op structurele basis ergens anders verblijft met [echtgenoot geïntimeerde] .
i. Bij brief van 27 september 2016 heeft PSG [geïntimeerde] geïnformeerd over het onderzoek en gemeld dat Randweg over de conclusie van het Rapport met [geïntimeerde] in gesprek wil.
j. Bij brief van 16 november 2016 heeft de voormalige gemachtigde van Randweg [geïntimeerde] tevens geïnformeerd over de bevindingen van het Rapport en [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.
k. Bij brief van 21 november 2016 heeft [geïntimeerde] bericht dat niet gesproken kan worden van onderverhuur betreffende haar dochter en dat ze niet in strijd handelt met de huurovereenkomst. De opdracht aan PSG, in samenhang met de buitensporige gedragingen van [Bestuurder beheermaatschappij] zijn volgens [geïntimeerde] onrechtmatig.
l. Bij brief van 8 maart 2017 heeft de gemachtigde van Randweg [geïntimeerde] gesommeerd om het gehuurde te ontruimen.
m. Bij brief van 13 maart 2017 heeft [geïntimeerde] de gemachtigde verzocht om toezending van het Rapport en geschreven dat de werkelijke reden van de gewenste beëindiging de lage huurprijs is.
n. [geïntimeerde] heeft het gehuurde niet ontruimd.
o. Na het eindvonnis heeft PSG nader onderzoek verricht en verklaringen verzameld van omwonenden van de [straatnaam X] te [plaats] , de J.H. Pameijerstraat 78 te Franeker en het gehuurde.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft Randweg in conventie gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verkort weergegeven:
a. de huurovereenkomst tussen partijen ter zake de [het gehuurde] 2 ontbindt;
b. [geïntimeerde] veroordeelt om het gehuurde binnen tien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, met machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm;
c. [geïntimeerde] veroordeelt om binnen tien dagen na betekening van het vonnis aan Randweg een schadevergoeding ad € 19.299,84 te betalen in verband met misgelopen huurpenningen;
d. [geïntimeerde] veroordeelt om binnen tien dagen na betekening van het vonnis aan Randweg een schadevergoeding ad € 301,56 per maand te betalen over de periode ingaande 1 mei 2017 tot en met de maand waarin Randweg weer de beschikking krijgt over het gehuurde, te vermeerderen met de wettelijke rente;
e. [geïntimeerde] veroordeelt om binnen tien dagen na betekening van het vonnis aan Randweg een schadevergoeding ad € 4.762,50 te betalen in verband met de onderzoekskosten van PSG, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten met nakosten.
3.2
Randweg heeft toen aan haar vordering het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerde] schiet in haar verplichtingen als huurder ex artikel 7:244 en 213 BW tekort, omdat zij sinds 2011 niet haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft en het gebruik van het gehuurde zonder medeweten en toestemming van Randweg aan haar dochter heeft gegeven. Feitelijk woont [geïntimeerde] op een adres in [plaats] . De tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst. Op basis van de geldende puntentelling kan aan het gehuurde 95 punten worden toegekend, hetgeen per 1 januari 2012 een huurprijs van € 432,43 oplevert. Zonder indexering leidt dit tot een bedrag van € 19.299,84 aan gemiste huurpenningen tot de dag van dagvaarding. Randweg heeft een onderzoeksbureau ingeschakeld, dat een observatierapport heeft opgemaakt. De kosten daarvan komen op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW voor vergoeding in aanmerking.
3.3
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] gelet op het door Randweg ingebrachte bewijs onvoldoende concrete feiten en omstandigheden had aangedragen om haar verweer te onderbouwen. [geïntimeerde] is toegelaten tot tegenbewijs van de voorshands bewezen geachte stellingen van Randweg dat [geïntimeerde] de woning niet meer heeft gebruikt en dat zij zonder toestemming van Randweg het gebruik van de woning heeft afgestaan aan haar dochter [dochter geïntimeerde] . De kantonrechter heeft de vorderingen van Randweg na bewijslevering bij eindvonnis afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Randweg in principaal appel met haar grieven op.
3.4
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] betoogd dat Randweg niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard omdat [Bestuurder beheermaatschappij] geen bestuurder van haar is en niet vaststaat dat de onderhavige procedure met instemming van Randweg wordt gevoerd. Daartoe zou een bestuursbesluit dienen te worden overgelegd waaruit kan blijken dat bevoegdelijk is besloten tot het voeren van deze procedure. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat de door Randweg bij conclusie van repliek overgelegde volmacht, die ertoe strekt dat [Bestuurder beheermaatschappij] Randweg nu en in het verleden mag vertegenwoordigen, voldoende is om zulks aan te nemen en dat daaraan niet afdoet dat de volmacht op 22 juni 2017 is gedateerd, nu geen rechtsregel eraan in de weg staat dat aan de volmacht terugwerkende kracht wordt verleend. Met
grief 1 in incidenteel appelricht [geïntimeerde] zich tegen dat oordeel en stelt, met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 april 1993, NJ 1993, 573, dat een eisende partij reeds bij dagvaarding dient te stellen op te treden als gevolmachtigde van een met name genoemde volmachtgever.
3.5
[geïntimeerde] ziet kennelijk over het hoofd dat de eisende partij in dit geval Randweg is, en niet [Bestuurder beheermaatschappij] als gevolmachtigde van Randweg. Op verzoek van Randweg is immers de dagvaarding uitgebracht, waarbij in de aanhef is vermeld dat als gemachtigde in die procedure mr. Heikens optreedt. Daaraan kleeft geen gebrek en een en ander biedt geen aanknopingspunt voor de stelling dat Randweg de procedure mogelijk niet heeft willen aanspannen. Reeds hierom faalt de grief. Ook overigens gaat de stelling van [geïntimeerde] niet op en vindt deze geen steun in het recht, zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen. De zaak waar [geïntimeerde] naar verwijst gaat niet over de casus die in dit geval voorligt. De Hoge Raad heeft in de genoemde zaak slechts geoordeeld dat een eisende partij die niet reeds bij dagvaarding heeft gesteld (mede) op te treden als gevolmachtigde van een met name genoemde volmachtgever, niet hangende de procedure die hoedanigheid alsnog kan aannemen door op de voet van artikel 134 Rv haar eis te veranderen. Hij heeft niet geoordeeld en daarbij een algemene regel gegeven dat een persoon niet achteraf een volmacht kan overleggen, zoals in dit geval geschied, die duidelijk maakt dat hij gerechtigd is en was om een andere partij in rechte te vertegenwoordigen en namens haar een procedure aanhangig te maken. Ook hierom faalt de grief.
3.6.1
De
grieven II tot en met V in principaal appelrichten zich in de kern tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] geslaagd is in het tegenbewijs. De grieven slagen.
3.6.2
In het PSG rapport van 27 september 2016 zijn als bijlagen verklaringen opgenomen van dhr. [bovenbuurman geïntimeerde] en mevr. [bovenbuurvrouw geïntimeerde] , die na elkaar in het bovengelegen appartement aan de [adres] hoog hebben gewoond. In hun verklaringen staat kort samengevat - het volgende.
Dhr. [bovenbuurman geïntimeerde]: Ik heb van oktober 2005 tot oktober 2013 alleen op adres: [adres] - 3e verdieping gewoond. (…) Tot medio 2011 verbleef mevrouw [geïntimeerde] wel met enige regelmaat op huuradres, aansluitend tot oktober 2013 heb ik voornamelijk enkel dochter [dochter geïntimeerde] op het huuradres gezien. Zij studeerde in Amsterdam toentertijd. (…) Mevrouw [geïntimeerde] en meneer [echtgenoot geïntimeerde] heb ik dus na het jaar 2011 enkel sporadisch gezien op huuradres.
Mevr. [bovenbuurvrouw geïntimeerde]: Ik woon hier nu sinds 2,5 jaar en ik woon hier alleen. (…) Ik ken betrokkene ( [geïntimeerde] , hof) niet. Betrokkene komt ongeveer gemiddeld 1x per maand op het huuradres en verder zie ik enkel haar dochter [dochter geïntimeerde] met regelmaat op het huuradres en/of in de trappenhal. (…) Als betrokkene komt dan heeft zij vaak een mand (met was?) bij haar en vertrekt zij ook weer met manden. (…) betrokkene zie ik eigenlijk bijna nooit. (…) Ik denk dat enkel de dochter van betrokkene op het huuradres woont en dat zij de schijn willen ophouden dat betrokkene hier ook woont. Overduidelijk is dat dit niet het geval is.
3.6.3
Bij memorie van grieven heeft Randweg aanvullend op het PSG rapport door PSG opgenomen verklaringen overgelegd van omwonenden van de [straatnaam X] te [plaats] , die
- kort samengevat en zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaren:
Dhr. en mevr. [omwonenden]: Die vrouw had dan dat huis in Amsterdam, zij waren gescheiden en ze woonden nog samen. (…) ze leven wel als man en vrouw. (…) ze waren daar [het hof begrijpt: op de [straatnaam X] te [plaats] ] alle dagen, ja altijd. (…) Zeven dagen per week. (…) Ik kom ze ook nog steeds regelmatig bij de Lidl tegen. (…) De laatste 7 of 8 jaar wonen zij de hele week op de [straatnaam X] . (…) Ja, dat willen wij wel bevestigen (…) zij wonen daar permanent (…), ook in de wintermaanden, zeven dagen per week.
Dhr. [omwonende]: Ik woon sinds 1999 op de [straatnaam X] . De familie [echtgenoot geïntimeerde] woont daar. Een man, vrouw en kinderen. Zij zijn er alle dagen. (…) Ik weet dat de man en de vrouw op papier gescheiden zijn. (…) ze zijn er gewoon iedere dag.
Mevr. [omwonende]Ik woon hier al ruim tien jaar. (…) In het begin dat ik hier woonde zag ik het hele gezin met de auto komen en gaan, nu zijn de kinderen groter en nu zie ik voornamelijk meneer en mevrouw in de auto rijden en de kinderen afzonderlijk want die hebben een eigen auto. Ik ga er vanuit dat de vrouw mevrouw [dochter geïntimeerde] heet. Ze rijden (…) altijd samen, hij zit achter het stuur en zij zit ernaast. (…) Ik zie ze heel veel samen. (…) Mevrouw werkt in de tuin. (…) ik heb de indruk dat ze hier in ieder geval gezamenlijk verblijven. (…) Qua seizoenen maakt het helemaal niet uit. (…) Het huis wordt door de heer en mevrouw het hele jaar door daadwerkelijk bewoond.
Mevr. [omwonende]: Op [straatnaam X] wonen de heer [echtgenoot geïntimeerde] en mevrouw [geïntimeerde] . (…) Ze zijn (…) gescheiden, ze spelen het heel slim. Toen ik in 2015 wegging woonden ze er allebei. (…) Ze zijn altijd samen geweest. (…) Het is flauwekul dat ze er in de winter niet zijn, dat deden ze echt wel. (…) Dat mevrouw [geïntimeerde] in de zomermaanden overnacht op de boot en niet op de [straatnaam X] , dat er in de wintermaanden niet op de [straatnaam X] kan worden overnacht en dat [geïntimeerde] dan in Amsterdam is, is leuk verzonnen maar niet waar.
Dhr. [omwonende]: Ik ben hier pas in 2015 komen wonen. (…) In de winter ben ik binnen dus dan zie ik ze niet zoveel, maar nu in deze periode kom ik ze elke dag tegen. (…) Zij zijn er ook in de wintermaanden.(…) ik zie ze regelmatig samen in de auto zitten en voorbij rijden. (…) Ik zie ze ook altijd samen boodschappen doen. (…) zij zijn er zeker in de zomermaanden fulltime samen. (…) Als ik (…) simpel (…) kijk zie ik gewoon dat ze hier samen zijn, een huisje en een groentetuintje hebben en het goed samen hebben.
3.6.4
Tevens is
dhr. [omwonende]gehoord, woonachtig J.H. Pameijerstraat 80 te Franeker. Hij verklaart - kort samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende.
Meneer [echtgenoot geïntimeerde] en mevrouw [geïntimeerde] komen mij heel bekend voor, heel dichtbij zelfs. (…) ik zie ze altijd samen. (…) Ze komen nog maar zelden op de [adres] te [plaats] , hun zoon woont daar nu. (…) Gister waren ze dus samen even hier. Mevrouw [geïntimeerde] gaat dan wat schoonmaken.
3.7
Deze verklaringen zijn in tegenspraak met hetgeen [geïntimeerde] en [echtgenoot geïntimeerde] onder ede tegenover de kantonrechter hebben verklaard. In samenhang met hetgeen reeds in eerste aanleg door PSG was gerapporteerd en door Randweg naar voren was gebracht, duiden zij erop dat [geïntimeerde] en [echtgenoot geïntimeerde] slechts op papier gescheiden zijn, maar feitelijk samenleven als man en vrouw, vrijwel altijd samen zijn en gedurende de zomer en winter op de [straatnaam X] in [plaats] wonen. Zo valt ook te verklaren dat [echtgenoot geïntimeerde] [geïntimeerde] bij de kantonrechter meermalen “mijn vrouw” noemde. Concrete aanknopingspunten dat dit anders is heeft [geïntimeerde] noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep naar voren gebracht, zoals bijvoorbeeld verklaringen van familie, vrienden of buurtgenoten, of een overzicht van financiële uitgaven in haar beweerdelijke leefomgeving te Amsterdam. Als zij een en ander had willen ontkrachten had dit wel op haar weg gelegen.
3.8
Aan de onder ede afgelegde verklaringen van [geïntimeerde] en [echtgenoot geïntimeerde] hecht het hof gelet op het voorgaande geen geloof. [geïntimeerde] en [echtgenoot geïntimeerde] hebben evident belang gehad aldus in strijd met de waarheid te verklaren (het behoud van het gehuurde) en hun verklaringen zijn op geen enkel onderdeel verifieerbaar of onderbouwd met onafhankelijk bewijs en voorts in tegenspraak met hetgeen meerdere buurtgenoten in Amsterdam en [plaats] hebben verklaard, van wie - anders dan van [echtgenoot geïntimeerde] en [geïntimeerde] - niet gezegd kan worden dat zij belang bij hun verklaringen hebben. De conclusie is dat [geïntimeerde] het hiervoor geformuleerde bewijsvermoeden dus niet heeft ontzenuwd.
Grief 2 in incidenteel appel, die inhoudt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden had aangedragen om haar verweer te onderbouwen en dat Randweg haar stellingen wel voldoende had onderbouwd, faalt daarom eveneens. Nu [geïntimeerde] haar betwisting ook in appel niet deugdelijk heeft onderbouwd, komt het hof aan verdere tegenbewijslevering niet toe.
3.9
Tegen de gevorderde schadevergoeding heeft [geïntimeerde] ingebracht dat zij wel degelijk in de woning verbleef en dat geen sprake is van een tekortkoming. Uit het voorgaande blijkt dat een tekortkoming wel aan de orde is. Verder brengt zij naar voren dat het gehuurde na ontruiming aan de sociale huisvestingscategorie zal worden onttrokken. Ook dat is geen valide argument om niet tot schadevergoeding over te gaan. Ten slotte stelt zij dat rekening gehouden moet worden met de verjaringstermijn van 5 jaar. Inhoudelijk verweer tegen de hoogte van de gevorderde schadevergoeding heeft [geïntimeerde] niet gevoerd. Het hof acht het ook voldoende onderbouwd dat Randweg de woning had kunnen verhuren voor een bedrag van € 432,34 per maand. Als aanvangsdatum voor de berekening dient echter 1 april 2017 aangehouden te worden, aangezien Randweg pas bij brief van 8 maart 2017 [geïntimeerde] heeft laten weten dat haar handelwijze een tekortkoming opleverde en haar heeft gesommeerd het gehuurde per 31 maart 2017 te ontruimen, bij gebreke waarvan ontbinding en ontruiming zou worden gevorderd, maar ook schadevergoeding, onder meer bestaande uit gederfde huurinkomsten.
3.1
Ook tegen de kosten van het PSG rapport heeft [geïntimeerde] geen inhoudelijk verweer gevoerd. Deze komen ook voor vergoeding in aanmerking nu zij in redelijkheid zijn gemaakt en gelet op de aard en de omvang daarvan ook redelijk zijn.
3.11
Het vonnis voor zover in conventie gewezen moet gelet op het voorgaande worden vernietigd en de vorderingen van Randweg moeten alsnog worden toegewezen, met inachtneming van hetgeen onder 3.9 is vermeld. Bij afzonderlijke bespreking van
grief I, die inhoudt dat de kantonrechter [geïntimeerde] in eerste aanleg niet tot tegenbewijslevering had mogen toelaten, heeft Randweg dan geen belang meer.
3.12
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in reconventie, voor zover in hoger beroep nog van belang, gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verkort weergegeven:
a. voor recht verklaart dat Randweg onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] door middel van het laten aanbrengen van een verborgen camera in het appartementen complex en/of het heimelijk langdurig en systematisch observeren en/of volgen van [geïntimeerde] bij het verrichten van activiteiten buiten haar woning;
b. voor recht verklaart dat het gebruik maken van de resultaten van een dergelijke onderzoeksmethode als onrechtmatige daad aan Randweg valt toe te rekenen;
c. Randweg veroordeelt tot betaling aan [geïntimeerde] van de door haar geleden schade ad
€ 2.500,-vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het onderzoek althans de eis in reconventie;
met veroordeling van Randweg in de proceskosten.
3.13
Daartoe heeft [geïntimeerde] gesteld dat zij gedurende vijf maanden langdurig en systematisch is geobserveerd. Het langdurig volgen van [geïntimeerde] kan niet worden gerechtvaardigd door het doel waarvoor [geïntimeerde] werd geobserveerd. Het doel was om te controleren of [geïntimeerde] feitelijk nog verblijft in het gehuurde. Het volgen van [geïntimeerde] buiten de woning is daarmee disproportioneel en onrechtmatig, aldus telkens [geïntimeerde] .
3.14
De kantonrechter heeft voornoemde vorderingen bij eindvonnis toegewezen, met dien verstande dat de hoogte van de schadevergoeding is bepaald op € 100,- en de vordering voor het meerdere is afgewezen. Tegen onder meer deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [geïntimeerde] in
incidenteel appelmet
grief 3op, die inhoudt dat alsnog een vergoeding van € 2.500,- moet worden toegekend.
3.15
Het hof overweegt als volgt. De benadeelde van een onrechtmatige daad heeft ingevolge art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is.
In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1, onder b, BW, is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
3.16
[geïntimeerde] heeft blijkens haar stellingen en het niet bestreden oordeel van de kantonrechter in eerste aanleg alleen in algemene bewoordingen gesteld dat de schending ingrijpend is geweest. Zij heeft een en ander verder niet geconcretiseerd. De kantonrechter heeft daarop naar billijkheid een vergoeding van € 100,- euro toegekend. Nu ook in hoger beroep een concrete onderbouwing van de immateriële schade is achterwege gebleven ziet het hof geen aanleiding tot een hogere vergoeding over te gaan. Grief 3 in incidenteel appel faalt daarom.
3.17
Nu van de gevorderde € 2.500,- aan schadevergoeding terecht slechts € 100,- is toegekend, moeten partijen als over en weer in het ongelijk gesteld worden beschouwd. Terecht zijn de proceskosten in reconventie tussen hen dan ook gecompenseerd.
Grief 4 in incidenteel appelfaalt daarmee ook.
3.18
De slotsom is dat de grieven in incidenteel appel falen. De grieven II tot en met V in principaal appel slagen en grief I in principaal appel behoeft geen bespreking. Het vonnis waarvan beroep, voor zover in conventie gewezen, zal worden vernietigd en de vordering van Randweg dient te worden toegewezen als in het dictum bepaald. Voor een machtiging aan Randweg de ontruiming met behulp van de sterke arm plaats te laten vinden is geen plaats, gelet op de regeling die volgens de artikelen 555 ev. Rv in samenhang met artikel 444 Rv hier geldt. In zoverre zal de vordering worden afgewezen. Voor zover in reconventie gewezen zal het vonnis worden bekrachtigd. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in de kosten in principaal en incidenteel appel.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij in conventie de vorderingen van Randweg zijn afgewezen
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
-ontbindt de huurovereenkomst ter zake de woonruimte aan de [het gehuurde] 2 tussen Randweg en [geïntimeerde] ;
-veroordeelt [geïntimeerde] om het gehuurde met al degenen die en al hetgeen zich daarin of daarop vanwege [geïntimeerde] bevindt, binnen tien dagen na de betekening van dit arrest, volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met afgifte van de sleutels aan Randweg in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van Randweg te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
-veroordeelt [geïntimeerde] binnen tien dagen na betekening van dit arrest tot betaling aan Randweg van een schadevergoeding in verband met misgelopen huurpenningen ter hoogte van € 301,56 per maand, te rekenen vanaf 1 april 2017 tot en met de maand waarin Randweg weer de beschikking krijgt over het gehuurde, vermeerderd met de vanaf de desbetreffende maand geldende wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening;
-veroordeelt [geïntimeerde] binnen tien dagen na betekening van dit arrest aan Randweg te betalen een bedrag van € 4.762,50 in verband met onderzoekskosten PSG, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 maart 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
-bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover in reconventie gewezen;
-veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie, en in de kosten van het hoger beroep in principaal en incidenteel appel, aan de zijde van Randweg in eerste aanleg begroot op € 1.019,42 aan verschotten en € 1.200,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 2.059,- aan verschotten en € 4.173,- voor salaris in principaal appel en
€ 2.086,50 voor salaris in incidenteel appel, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
-verklaart deze veroordelingen, behoudens de proceskostenveroordeling in incidenteel appel, uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, E.M. Polak en M.E. van Rossum en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 september 2019.