ECLI:NL:GHAMS:2019:3463

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
200.259.189/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind A]. De moeder van [kind A] heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 7 maart 2019 had besloten om [kind A] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) voor de duur van een jaar. De moeder betoogde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig waren, aangezien [kind A] positieve ontwikkelingen had doorgemaakt en de ouders voldoende ondersteuning boden.

Het hof heeft het verloop van het geding in eerste aanleg en de argumenten van beide partijen in overweging genomen. De raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optrad, stelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef, omdat de jeugdreclassering niet voldoende was om de ontwikkelingsbedreiging van [kind A] weg te nemen. De gezinsmanager van de GI verklaarde dat de ondersteuning van de jeugdreclassering voldoende was om [kind A] te begeleiden, en dat de ouders bereid waren om systeemtherapie te volgen.

Na het horen van de argumenten en de getuigenis van [kind A] zelf, concludeerde het hof dat de gronden voor de ondertoezichtstelling per heden niet meer aanwezig waren. Het hof vernietigde de beschikking van de kinderrechter voor zover deze betrekking had op de ondertoezichtstelling van [kind A] vanaf heden tot 28 december 2019, en wees het verzoek van de raad in dat opzicht af. De beschikking werd echter bekrachtigd voor de periode van 7 maart 2019 tot de datum van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.259.189/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/285206 / JU RK 19-341
beschikking van de meervoudige kamer van 17 september 2019 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [Z] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.G.C. van Riet te Amsterdam,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag (regio Noord-Holland, locatie Haarlem),
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de GI);
- [kind A] (hierna: [kind A] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) (hierna: de kinderrechter) van 7 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 10 mei 2019 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 7 maart 2019.
2.2
De raad heeft op 7 juni 2019 een verweerschrift ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 12 augustus 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw M. Dik namens de raad;
- [de vader] (hierna: de vader);
- [kind A] :
- de gezinsmanager namens de GI.
3. De feiten
Uit de relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn geboren - voor zover thans van belang – : [kind A] [in] 2001 en [kind B] (hierna: [kind B] ) [in] 2003. [kind A] en [kind B] wonen bij de ouders. De twee oudere dochters van de ouders wonen niet meer thuis.
De moeder oefent alleen het gezag uit over [kind A] . De vader heeft [kind A] erkend. Bij - de in zoverre niet bestreden - beschikking van 7 maart 2019 is [kind B] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, tot 7 maart 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, [kind A] met ingang van 7 maart 2019 tot 28 december 2019 onder toezicht gesteld van de GI.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de GI om [kind A] voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de raad ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [kind A] af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder betoogt dat niet aan de gronden van artikel 1:255 BW wordt voldaan. Zij erkent dat [kind A] problemen heeft gehad. Bij vonnis van 31 januari 2019 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) is [kind A] wegens diefstal (onder invloed van alcohol) veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van dertig uur, met een proeftijd van twee jaar. Als bijzondere voorwaarde is gesteld dat [kind A] zich moet melden bij de jeugdreclassering, wier toezicht volgens de kinderrechter vooral dient te zijn gericht op school, vrijetijdsbesteding, alcoholgebruik en de aanwezige paniekaanvallen. De GI is belast met de uitvoering van het jeugdreclasseringstoezicht. Zowel de jeugdreclassering als de moeder en de vader zijn betrokken bij [kind A] ; deze ondersteuning maakt een ondertoezichtstelling overbodig. Bovendien heeft [kind A] een positieve ontwikkeling laten zien sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling. Zij krijgt steeds meer grip op haar paniekaanvallen, als gevolg waarvan ook haar middelengebruik onder controle is gekomen. De ouders hebben hun uiterste best gedaan om [kind A] te ondersteunen en haar op school en aan het werk te krijgen. Hun relatie is zeer goed. De moeder is het derhalve niet eens met de overweging van de kinderrechter dat zij en de vader moeite hebben om [kind A] te begrenzen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder aan het voorgaande toegevoegd dat het gezin in systeemtherapie zal gaan. Zij erkent dat het een en ander mis is gegaan, maar dat betrof vooral [kind B] , om welke reden de moeder zich niet verzet tegen zijn ondertoezichtstelling.
5.3
De raad stelt dat de inzet van de jeugdreclassering onvoldoende is om de ontwikkelingsbedreiging van [kind A] weg te nemen aangezien de jeugdreclassering geen middelen tegen de ouders kan richten. De ondertoezichtstelling kan en moet zich richten op het hele gezin, bijvoorbeeld door de inzet van systeemgesprekken. De raad weerspreekt niet dat de relatie van [kind A] met haar ouders goed is, maar die goede verstandhouding brengt niet zonder meer mee dat de ouders [kind A] voldoende kunnen begrenzen, en kan zelfs aan begrenzing in de weg staan. De ervaring leert dat [kind A] pas bij intensieve sturing van hulpverleners te motiveren is om naar school en werk te gaan, zoals ook thans het geval is door de inzet van de gezinsmanager. Toch is er ook weer sprake van verzuim en heeft [kind A] van stageplek moeten veranderen.
De ouders geven nog onvoldoende openheid en trekken onvoldoende lering uit eerdere crisissituaties. Als zij te veel last ervaren van een crisis werken zij mee aan de hulpverlening, maar zodra de crisis is bezworen, worden de hulpverleners op afstand gehouden. Daardoor is systeemtherapie eerder niet van de grond gekomen.
De raad acht een ondertoezichtstelling derhalve nog steeds noodzakelijk.
5.4
De gezinsmanager heeft namens de GI ter zitting in hoger beroep verklaard dat de intenties van [kind A] goed zijn en dat zij zelf initiatieven neemt. Zo heeft zij zelf aan haar stageadres uitleg gegeven over haar angstaanvallen. Vanwege die angst is het echter niet altijd eenvoudig voor [kind A] om de positieve lijn voort te zetten.
Nu de gezinsmanager tevens jeugdreclasseerder van [kind A] is en gezinsmanager van [kind B] , zijn haar ondersteuning en inspanningen gericht op het hele gezin, dat overigens goed meewerkt. Zij heeft de inzet van Family Supporters aangevraagd, niet alleen voor individuele gesprekken met [kind A] , maar ook voor systeemtherapie. Dit instrument, dat de GI in dit geval zowel in het kader van de ondertoezichtstelling als in het kader van het jeugdreclasseringstoezicht kan inzetten, acht de GI noodzakelijk.
De gezinsmanager heeft verklaard geen toegevoegde waarde meer te zien in de ondertoezichtstelling van [kind A] . Het reclasseringstoezicht biedt haar voldoende tijd en instrumenten om [kind A] aan te sturen.
5.5
[kind A] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij na de zomervakantie van 2019 opnieuw naar school zal gaan. Zij streeft ernaar om in december 2019 alsnog haar Mbo 1 te halen. Haar angstaanvallen hebben het haar lastig gemaakt om een geschikt stageadres te vinden, maar zij heeft nu een stageplek gevonden bij een viswinkel. [kind A] zal voorts een nacht ter observatie worden opgenomen in het ziekenhuis teneinde te achterhalen of er een lichamelijke oorzaak is voor haar angstaanvallen.
Hoewel zij geen bezwaar heeft tegen de ondertoezichtstelling, ziet zij er evenmin de noodzaak van in.
5.6
Uit de stukken is gebleken dat [kind A] meerdere keren in aanraking is gekomen met de politie in verband met diefstallen. In 2016 heeft dat geleid tot een HALT-afdoening en in 2017 tot een werkstraf en een boete. Het incident op 13 oktober 2018 waarbij [kind A] in verzekering is gesteld wegens diefstal onder invloed van alcohol heeft geleid tot het onder 5.2 vermelde vonnis van 31 januari 2019. Verder blijkt uit de stukken dat bij [kind A] sprake is geweest van schoolverzuim en dat zij moeite had met het vinden van een geschikte stageplek, al dan niet ten gevolge van de paniekaanvallen waarvan zij last heeft. Naar het oordeel van het hof heeft de kinderrechter terecht geoordeeld dat voornoemde omstandigheden zorgen baren. Gezien ook het verleden van het gezin, waarin sprake is geweest van een jarenlange uithuisplaatsing van alle vier de kinderen en waarin hulpverlening in het vrijwillige kader meermaals niet van de grond kwam, is het hof met de kinderrechter van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van het geven van de bestreden beschikking aanwezig waren. Sindsdien is echter gebleken van positieve stappen, zoals het hervatten van de opleiding van [kind A] en het vinden van een stage. Om deze positieve ontwikkeling te bestendigen is ondersteuning nog wel nodig, maar naar het oordeel van het hof volstaat de begeleiding die [kind A] krijgt van de jeugdreclassering, vooral gelet op de verklaring van de gezinsmanager ter zitting in hoger beroep. De raad heeft gesteld dat de jeugdreclassering zich alleen op [kind A] kan richten en niet (dwingend) tot de moeder en de vader. Nu laatstgenoemden ter zitting in hoger beroep echter hebben verklaard bereid te zijn systeemtherapie te volgen en zowel de ouders als de gezinsmanager hebben verklaard dat zij een goede samenwerkingsrelatie met elkaar hebben, is het hof van oordeel dat ook in dit opzicht de noodzaak voor de ondertoezichtstelling van [kind A] niet meer aanwezig is en dat hulpverlening in het vrijwillige kader, naast het toezicht in het kader van de jeugdreclassering (en de ondertoezichtstelling van [kind B] , die eveneens wordt betrokken bij de systeemtherapie) voldoende is om [kind A] te ondersteunen en te begeleiden. Het hof gaat ervan uit dat de sturing van de jeugdreclassering volstaat om [kind A] te motiveren haar opleiding af te ronden en niet te vervallen in een patroon van verzuim, alcoholgebruik en diefstallen plegen, althans dat een ondertoezichtstelling van te weinig toegevoegde waarde is om een ingrijpende kinderbeschermingsmaatregel als een ondertoezichtstelling nog langer te rechtvaardigen.
Nu de gronden voor een ondertoezichtstelling per heden naar het oordeel van het hof niet meer aanwezig zijn, zal het hof de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en het verzoek van de raad in zoverre afwijzen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij [kind A] onder toezicht is gesteld over de periode van 7 maart 2019 tot heden;
vernietigt die beschikking voor zover daarbij [kind A] onder toezicht is gesteld over de periode vanaf heden tot 28 december 2019 en wijst het inleidend verzoek van de raad in zoverre af;
wijst af het meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.N. van de Beek en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 17 september 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.