ECLI:NL:GHAMS:2019:3458

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
200.252.369/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar omgangsregeling en ouderlijk gezag in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de omgangsregeling en het ouderlijk gezag van de minderjarige [de minderjarige]. De man en de vrouw, die een verbroken relatie hebben, zijn betrokken bij deze procedure. De vrouw oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige], die bij haar woont. De man heeft in het verleden verzocht om gezamenlijk ouderlijk gezag, maar dit verzoek is afgewezen. Het hof heeft eerder tijdelijke omgangsregelingen vastgesteld, maar acht zich onvoldoende voorgelicht om definitief te beslissen over de verzoeken van beide partijen. Het hof verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om onderzoek te verrichten naar de omgangsregeling die het beste aansluit bij de belangen van [de minderjarige] en de vraag of gezamenlijk ouderlijk gezag in het belang van de minderjarige is. De behandeling van de zaak wordt aangehouden voor de duur van vier maanden, in afwachting van het rapport van de raad. Tot die tijd wordt een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld, waarbij [de minderjarige] elke woensdag na school tot donderdag naar school bij de man verblijft, en eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag naar school. Het hof schorst de werking van de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland totdat er definitief op het hoger beroep is beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
proces-verbaal van uitspraak als bedoeld in artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
PROCES-VERBAAL van het behandelde ter zitting met gesloten deuren van de meervoudige familiekamer van het gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2019, waar tegenwoordig waren: mr. J. Kok, voorzitter, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. W.K. van Duren, leden van het hof, bijgestaan door mr. J. van den Wildenberg als griffier.
Behandeling van de zaak met zaaknummer 200.252.369/01 van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D.E.J. Maes te Haarlem,
en

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.S. Kuijken te Haarlem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.
Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D. van Dijk.
De zaak is heden ter zitting behandeld. Alle partijen zijn daar verschenen.
Bij monde van de voorzitter heeft het hof vervolgens de navolgende uitspraak gedaan.

De gronden

1. Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen is [de minderjarige] geboren, [in] 2012 te [geboorteplaats] . De vrouw oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de vrouw. Bij beschikking van 18 maart 2015 is het vaderschap van de man gerechtelijk vastgesteld.
2. Bij beschikking van 10 april 2015 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is nadien niet verlengd.
3 Bij (tussen)beschikking van 24 mei 2017 is een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] elke woensdag van 12.30 tot 19.00 uur bij de man verblijft en het ene weekend van vrijdag 12.00 uur tot zondag 19.00 uur en het andere weekend van vrijdag 12.00 uur tot zondagochtend 09.00 uur. Voorts verblijft [de minderjarige] in de zomervakantie 2017 van vrijdag 4 augustus vanaf 12.00 uur tot en met zondag 20 augustus om 19.00 uur bij de man. Daarnaast is de raad verzocht ten aanzien van de omgang en het gezag een onderzoek te verrichten en is de beslissing over de omgangsregeling / verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het gezag pro forma aangehouden tot 1 september 2017.
4. Bij (tussen)beschikking van 11 april 2018 is opnieuw een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen van woensdag na school tot donderdag naar school bij de man verblijft, in het daaraan voorafgaande weekend van vrijdag na school tot maandag naar school en het daaropvolgende weekend van zondagochtend 09.00 uur tot maandag naar school. Daarnaast verblijft [de minderjarige] de eerste week van de meivakantie 2018 bij de man, verder de helft van de meerweekse vakanties en gedurende de helft van de overige feestdagen en vakantie op basis van 50/50. Verder is de beslissing over de omgangsregeling en het gezag pro forma aangehouden tot 10 oktober 2018, met het verzoek aan de advocaten van partijen de rechtbank uiterlijk op 3 oktober 2018 schriftelijk te berichten omtrent het verloop van “Ouderschap Blijft” en de tijdelijke omgangsregeling en de daaraan te verbinden gevolgen.
5. De man is op 7 januari 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, met kenmerk C/15/253865 / FA RK 17-260 van 10 oktober 2018. De vrouw heeft op 20 februari 2019 incidenteel hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking van 10 oktober 2018. Bij die beschikking is de volgende omgangsregeling vast gesteld: [de minderjarige] verblijft eenmaal per veertien dagen van woensdag na school tot donderdag naar school bij de man, in het daaraan voorafgaande weekend van vrijdag na school tot maandag naar school en het daaropvolgend weekend van zondagochtend 9.00 uur tot maandag naar school. Daarnaast verblijft [de minderjarige] bij de man de helft van de meerweekse vakanties en gedurende de helft van de overige feestdagen en vakanties. Tevens is afgewezen het zelfstandige verzoek van de man om te bepalen dat hij gezamenlijk met de vrouw wordt belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
6. Het hof overweegt als volgt. Het hof acht zich onvoldoende voorgelicht om te beslissen op het verzoek van de man om hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag over [de minderjarige] en op de verzoeken van beide partijen ten aanzien van de invulling van de omgangsregeling. Het hof zal de raad dan ook verzoeken om het reeds geplande beschermingsonderzoek uit te breiden. Dit betreft ten eerste de vraag naar welke omgangsregeling (voor de langere termijn) het beste aansluit bij de belangen en de behoeften van [de minderjarige] . Ten tweede wordt de raad verzocht onderzoek te verrichten naar de vraag in hoeverre uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag in het belang van [de minderjarige] is. In afwachting van het rapport met advies van de raad zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden voor de duur van vier maanden.
Totdat definitief is beslist, stelt het hof een tijdelijke omgangsregeling vast, te weten de door partijen na de bestreden beschikking overeengekomen omgangsregeling. Dit betekent dat [de minderjarige] iedere woensdag na school tot donderdag naar school bij de man verblijft, alsmede eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag naar school. Dit leidt ertoe dat het hof de werking van de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen (nu tegen de in de bestreden beschikking vastgestelde vakantie- en feestdagenregeling niet is gegriefd), schorst totdat op het hoger beroep daarover definitief zal zijn beslist.
7. Ten overvloede overweegt het hof dat het wenselijk is dat er (voorlopig) geen rechtstreeks contact is tussen partijen om [de minderjarige] zoveel mogelijk te ontlasten, tenzij dit strikt noodzakelijk is voor het regelen van praktische zaken omtrent de omgang.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad onderzoek te verrichten naar de vraag welke omgangsregeling (voor de langere termijn) het beste aansluit bij de belangen en de behoeften van [de minderjarige] en de vraag in hoeverre het gezamenlijk uitoefenen van het ouderlijk gezag in het belang van [de minderjarige] is;
verzoekt de raad vóór 5 januari 2020 omtrent de resultaten van dit onderzoek schriftelijk rapport uit te brengen aan het hof en houdt de behandeling tot die datum pro forma aan;
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, met kenmerk C/15/253865 / FA RK 17-260 van 10 oktober 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, totdat op het hoger beroep daarover definitief zal zijn beslist;
stelt, totdat nader wordt beslist, de volgende tijdelijke omgangsregeling vast:
[de minderjarige] verblijft iedere woensdag na school tot donderdag naar school bij de man, alsmede eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag naar school;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
beveelt de oproeping van partijen, hun advocaten en de raad tegen een nader te bepalen datum;
houdt iedere verdere beslissing aan.
De voorzitter deelt mede dat het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak binnen veertien dagen na heden aan partijen zal worden verstrekt. De voorzitter sluit de zitting.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat conform artikel 30p lid 4 Rv is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De griffier, de voorzitter.